ECLI:NL:RBMNE:2021:4623

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
UTR 20/1331
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eiseres ontvangt sinds 23 november 2010 een bijstandsuitkering en heeft samen met eiser twee kinderen. Na een anonieme melding heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met eiser. Verweerder heeft daarop de bijstandsverlening over de periode van 17 februari 2011 tot en met 31 januari 2018 ingetrokken en een bedrag van € 109.252,56 aan teveel betaalde bijstand teruggevorderd.

De rechtbank oordeelt dat de onderzoeksbevindingen van verweerder onvoldoende steun bieden voor de conclusie dat eiser in de te beoordelen periode op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank benadrukt dat het gaat om een belastend besluit, waardoor de bewijslast bij verweerder ligt. De verklaringen van buurtbewoners en de resultaten van het huisbezoek bieden geen sluitend bewijs voor de gezamenlijke huishouding. De rechtbank concludeert dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor intrekking van het recht op bijstand is voldaan. Het beroep van eisers wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en het primaire besluit wordt herroepen. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1331

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres](eiseres)
en [eiser](eiser), te [woonplaats] , gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. W.F. Wienen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J.C. de Roos).

Inleiding en procesverloop

Eiseres ontvangt sinds 23 november 2010 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm van alleenstaande. Eiseres heeft samen met eiser twee kinderen. Met ingang van 17 februari 2011 staat eiseres ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] (het uitkeringsadres).
Op 7 juli 2017 is er bij verweerder een anonieme melding binnengekomen dat eiseres op het uitkeringsadres samenwoont met een man. Dit zou het geval zijn geweest vanaf het moment dat eiseres daar is komen wonen. Op 2 augustus 2017 heeft verweerder wederom een fraudemelding ontvangen, deze keer van een klantmanager. De klantmanager liet weten dat eiseres haar telefonisch had gezegd dat zij vanaf half augustus 2017 iets kan betekenen in het kader van re-integratie en dat haar vriend ‘momenteel’ bij haar in huis verblijft voor drie weken, maar dat er geen sprake is van samenwoning. Naar aanleiding van deze meldingen heeft verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het ‘Tip Rapport’ van 23 juli 2018.
Bij besluit van 18 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres over de periode van 17 februari 2011 tot en met 31 januari 2018 ingetrokken. Dit omdat eiseres volgens verweerder haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres had namelijk niet gemeld dat zij met ingang van 17 februari 2011 een gezamenlijke huishouding met eiser voerde. Bij separaat besluit van 18 juni 2019 heeft verweerder een bedrag van € 109.252,56 aan teveel betaalde bijstand van eiseres teruggevorderd. Eiser is voor deze terugvordering hoofdelijk aansprakelijk gesteld.
In het besluit van 14 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens is de bewindvoerder van eisers, mevrouw [bewindvoerder] , verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De intrekking
1. Eisers voeren aan dat de bevindingen van het onderzoek onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser in de periode in geding zijn hoofdverblijf bij eiseres op het uitkeringsadres had. Eisers voeren hier toe – kort samengevat – het volgende aan. De getuigenverklaringen zien niet allemaal op het verleden en bestrijken bovendien niet de gehele periode in geding. De anonieme getuigenverklaringen zijn niet verifieerbaar en kunnen daarom niet als (ondersteunend) bewijs worden gebruikt. Ook de bevindingen van het huisbezoek zijn onvoldoende om te kunnen concluderen dat eiser in de periode in geding zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De foto’s van Facebook en het feit dat eiser af en toe klusjes heeft gedaan, zijn daartoe ook niet voldoende.
Volgens eisers is verweerder verder ten onrechte voorbijgegaan aan hun verklaring ten aanzien van het waterverbruik. Dat de inkomenssituatie van eiser niet duidelijk is en hij nergens ingeschreven stond, is onvoldoende om vast te stellen dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Logisch was geweest dat eiser zich daar wél had ingeschreven, omdat hij dan namelijk een zorgverzekering en (samen met eiseres) een hogere bijstandsuitkering had kunnen krijgen. Eisers verwijzen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2016. [1]
2. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 17 februari 2011, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 31 januari 2018.
3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met eiser. Aangezien het gaat om een voor eiseres belastend besluit, rust op verweerder in beginsel de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Pw is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw is bepaald dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de één door de ander.
5. Eisers hebben samen twee kinderen. Voor de beantwoording van de vraag of in de te beoordelen periode sprake was van een gezamenlijke huishouding, is daarom ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw uitsluitend van belang of zij hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning.
6. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Het aanhouden van afzonderlijke adressen hoeft niet aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg te staan. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de periode in geding op het uitkeringsadres ingeschreven stond. Eiser stond in deze periode nergens ingeschreven.
8. Verweerder heeft het bestreden besluit wat betreft de te beoordelen periode gebaseerd op verklaringen van zes buurtbewoners, anonieme verklaringen van twee buurtbewoners, het op 31 januari 2018 op het uitkeringsadres afgelegde huisbezoek, verklaringen van twee bedrijven waar eiser voor zou hebben gewerkt, het waterverbruik op het uitkeringsadres en een internetonderzoek. Deze onderzoeksbevindingen dienen volgens verweerder in onderlinge samenhang te worden bezien.
9. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de verklaringen van de twee bedrijven waar eiser voor zou hebben gewerkt, niet relevant zijn voor de vraag of eiser in de periode in geding zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De rechtbank zal deze verklaringen daarom onbesproken laten.
10. De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaringen van de zes buurtbewoners op zichzelf onvoldoende grond bieden voor de conclusie dat eiser gedurende de gehele periode in geding zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Alleen de verklaring van [A] van 19 februari 2018 bestrijkt de gehele periode in geding. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. De andere getuigenverklaringen onderbouwen de verklaring van [A] niet waar het gaat om de gehele periode. De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaring van [A] onvoldoende duidelijk is. [A] verklaart immers dat eiser een jaar of acht woont op het uitkeringsadres, maar zij legt niet uit waarop zij die periode baseert. Verweerder heeft op dit onderdeel ook niet doorgevraagd. Uit het bestreden besluit volgt bovendien dat verweerder ook de getuigenverklaring van [B] van 9 maart 2018 aan de intrekking ten grondslag legt. Deze verklaring is echter in tegenspraak met de verklaring van [A] waar het gaat om de periode. [B] heeft immers verklaard dat eisers rond 2006/2007 op het uitkeringsadres zijn komen wonen, dat er in 2009 een periode is geweest dat eiser en eisers uit elkaar waren en dat eiser in 2010 weer op het uitkeringsadres is komen wonen. Deze verklaring is bovendien ook strijdig met de verklaring van [C] , de partner van [B] . [C] heeft immers verklaard dat er op het uitkeringsadres een man en vrouw en twee dochters wonen en dat zij daar ongeveer drie à vier jaar wonen. Verder heeft [C] verklaard dat hij in 2013/2014 een verhuiswagen zag en dat hij nadien het gezin zag. Verweerder heeft geen nader onderzoek verricht naar deze discrepanties. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de enkele verklaring van [A] onvoldoende grond biedt voor de conclusie dat eiser in de gehele periode in geding zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De overige getuigenverklaringen van [D] , [E] en [F] bestrijken niet de gehele periode in geding en kunnen daarom in zoverre ook niet als ondersteunend bewijs voor de verklaring van [A] dienen.
11. Ook de twee anonieme verklaringen van buurtbewoners zijn op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat eiser gedurende de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Deze buurtbewoners hebben weliswaar concreet en gedetailleerd verklaard dat eiser woonde op het uitkeringsadres, maar de verklaringen beslaan niet de hele periode in geding. Bovendien zijn de verklaringen niet verifieerbaar en kunnen daarom hooguit dienen als steunbewijs.
12. Het huisbezoek van 31 januari 2018 biedt geen toereikende grondslag voor de conclusie dat eiser in de te beoordelen periode op het uitkeringsadres woonde. Allereerst betreft het hier een momentopname. Dit zegt weinig over de situatie voorafgaand aan het huisbezoek. Daarbij komt dat tijdens het huisbezoek alleen enkele kledingstukken en een paar schoenen, geen persoonlijke bezittingen en een envelop gericht aan eiser zijn aangetroffen. Weliswaar zijn in een slaapkamer meer kledingstukken, waaronder herenkleding, aangetroffen, maar hierover heeft eiseres verklaard dat die niet van eiser waren. Dat deze kleding op het oog overeenkwam met de maat van eiser, is niet voldoende om aan te nemen dat die kleding van hem was. Rapporteurs hebben niet onderzocht of de kleding van eiser was of van de schoonzoon van eiseres, die wekelijks in de woning verbleef.
13. Met betrekking tot het waterverbruik op het uitkeringsadres heeft verweerder opgemerkt dat dit over de periode van 28 februari 2011 tot 19 augustus 2016 structureel hoger is geweest dan het aantal inschrijvingen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard alleen een beroep te doen op het waterverbruik van de periode 8 augustus 2014 tot 19 augustus 2016. In die periode was het gebruik hoger dan het aantal inschrijvingen. In de periode vanaf 19 augustus 2016 was het verbruik lager en verweerder heeft gezegd het lagere verbruik niet aan het besluit ten grondslag te leggen. De rechtbank is van oordeel dat het waterverbruik onvoldoende steun biedt voor de conclusie van verweerder dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Uit het verbruik kan namelijk niet worden afgeleid wie de verbruikers zijn. Bovendien is het verbruik niet over de hele beoordelingsperiode hoger geweest, maar over de periode na 19 augustus 2016 tot 31 januari 2018 juist lager.
14. Het internetonderzoek dat verweerder heeft verricht, heeft slechts enkele gebeurtenissen uit 2014 opgeleverd. De rechtbank is van oordeel dat de resultaten van dit onderzoek onvoldoende bijdragen aan de conclusie dat eiser in de te beoordelen periode op het uitkeringsadres woonde.
15. Uit het feit dat eiser tijdens het verhoor op 20 juli 2018 geen duidelijkheid heeft gegeven over zijn woon-/leefsituatie vanaf 2011, heeft verweerder niet kunnen afleiden dat hij in de te beoordelen periode op het uitkeringsadres woonde. Het betreft een belastend besluit, dus de bewijslast ligt bij verweerder.
16. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen onder 9 tot en met 15 is overwogen, volgt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat gedurende de periode in geding aan de voorwaarden voor intrekking van het recht op bijstand is voldaan.
Terugvordering
17. De rechtbank stelt vast dat eisers in beroep geen specifieke gronden hebben gericht tegen de terugvordering. Gelet op al het voorgaande, heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd dat eisers recht op bijstand niet meer is vast te stellen als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht. De terugvordering is dan ook ten onrechte gebaseerd op de intrekking.
Conclusie
18. Gelet op al het voorgaande, heeft verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het geconstateerde gebrek kleeft eveneens aan het primaire besluit. Dit gebrek kan in bezwaar niet worden hersteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het primaire besluit te herroepen.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.030,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.030,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, voorzitter, en mr. C.M. Dijksterhuis en mr. R.J.A. Schaaf, leden, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.