ECLI:NL:RBMNE:2021:4618
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde H. van Zelst, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de woning aan de [adres 1] te [plaats] voor het belastingjaar 2020 had vastgesteld op € 389.000,-. Deze waarde is gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de waardepeildatum was 1 januari 2019. Eiseres betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, met een bepleite waarde van € 366.000,-.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 juni 2021, waarbij zowel eiseres als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat verweerder de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de taxatiematrix van verweerder beoordeeld en vastgesteld dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiseres.
Eiseres voerde aan dat de ligging van haar woning matig was en dat de vorige WOZ-waarde te laag was vastgesteld, maar de rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat er geen sprake was van een matige ligging en dat de waardebepaling voor elk tijdvak opnieuw dient te worden vastgesteld. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.