ECLI:NL:RBMNE:2021:4602

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
21/2063
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afwijzen van bijstandsaanvraag en motiveringsgebrek bij terugvordering voorschotten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had op 28 augustus 2020 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen met het primaire besluit van 23 oktober 2020. Tevens werd een bedrag van € 1.050,- aan verleende voorschotten teruggevorderd. Eiseres maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond met het bestreden besluit van 29 maart 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag onterecht was, omdat de termijn van 72 uur tussen de uitnodiging voor een gesprek en het gesprek zelf niet was gerespecteerd. Eiseres was niet op het gesprek verschenen, maar dit was niet haar schuld, aangezien zij de uitnodiging niet tijdig had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat er ook een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleefde, omdat het college niet voldoende had onderbouwd waarom de aanvraag was afgewezen en de terugvordering van de voorschotten niet gerechtvaardigd was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door te bepalen dat verweerder aan eiseres met terugwerkende kracht bijstand verleent. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door bestuursorganen, vooral in zaken die de financiële situatie van burgers aangaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2063
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Arabaci).

Procesverloop

Met het besluit van 23 oktober 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Participatiewet (hierna: bijstandsuitkering) afgewezen.
Met het besluit van 23 oktober 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de verleende voorschotten van € 1.050,- teruggevorderd.
Met het besluit van 29 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig samen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit 1 en bepaalt dat deze uitspraak hiervoor in de plaats treedt;
- voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat verweerder aan eiseres met ingang van 28 augustus 2020 bijstand verleent naar de voor haar van toepassing zijnde norm;
- herroept het primaire besluit 2 en bepaalt dat deze uitspraak hiervoor in de plaats treedt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.030,-.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 28 augustus 2020 een bijstandsuitkering aangevraagd.
2. Op enig moment is bij verweerder twijfel ontstaan over de woon- en leefsituatie van eiseres. Verweerder heeft op 14 oktober 2020 aan eiseres een e-mail gestuurd inhoudende dat zij haar brievenbus in de gaten moest houden omdat zij zou worden uitgenodigd voor een gesprek. Op 19 oktober 2020 heeft verweerder rond 11.55 uur een brief bij eiseres in de bus gedaan. Eiseres is in de brief verzocht op 22 oktober 2020 om 10.00 uur op het stadskantoor aanwezig te zijn voor een gesprek. Eiseres is niet op het voormelde tijdstip verschenen.
3. Om deze reden is met het primaire besluit de aanvraag van eiseres voor een bijstandsuitkering afgewezen. Ook heeft verweerder een bedrag van € 1.050,- aan verleende voorschotten teruggevorderd.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en de terugvordering. Ook heeft zij een nieuwe aanvraag gedaan op 28 oktober 2020. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder met het besluit van 4 december 2020 alsnog een bijstandsuitkering toegekend per 28 oktober 2020.
Met het bestreden besluit is het bezwaar tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Hiertegen richt zich het beroep.
Standpunt van eiseres (in essentie weergegeven)
5. Ten tijde van de geplande afspraak op 22 oktober 2020 waren nog een groot aantal stukken nodig voor de beoordeling. Ook staat in het rapport dat nog een huisbezoek zou worden afgelegd. Al met al was de zaak nog niet klaar voor een inhoudelijke beoordeling. Dit maakt dat sprake was van een onvolledige aanvraag, waarvoor een herstel- verzuimtermijn moet worden gegeven. [1]
6. De aanvraag is ten onrechte afgewezen met als reden dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verweerder heeft het primaire besluit in bezwaar niet volledig heroverwogen. Er waren vragen over het verblijfadres en of eiseres een eenpersoons huishouding voerde. Informatie hierover had in de bezwaarfase kunnen worden opgevraagd. Als dit laatste al nodig was, aangezien de tweede aanvraag lopende het bezwaar is toegekend en de woonsituatie toen niet anders was. Verweerder heeft geen feiten aangedragen over de reden dat de feitelijke woonsituatie anders zou zijn. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd. [2]
7. Verweerder heeft niet voldaan aan de minimale periode van 72 uur tussen de uitnodiging (19 oktober 2020 om 11.55 uur) en het geplande gesprek (22 oktober 2020 om 10.00 uur). [3] De brief is dus niet tijdig ontvangen, waardoor eiseres niet kan worden verweten dat zij niet bij het gesprek was. Daarbij is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De moeder van eiseres was namelijk jarig op [2020] , daarom heeft eiseres enkele dagen bij haar gelogeerd en precies op dat moment de brief van verweerder gemist.
Standpunt van verweerder (in essentie weergegeven)
8. Iemand die een bijstandsuitkering aanvraagt moet feiten en omstandigheden aannemelijk maken op grond waarvan deze moet worden toegekend. Verweerder moet vervolgens de gegeven inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als niet is voldaan aan de inlichtingen- en medewerkingsplicht [4] , en als gevolg hiervan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, dan kan de uitkering worden geweigerd. Dit heeft verweerder gedaan. Verweerder heeft de aanvraag niet buiten behandeling gesteld.
9. Er bestond twijfel over de woon- en leefsituatie van eiseres daarom is nader onderzoek door verweerder noodzakelijk geacht. Eiseres is echter niet gekomen naar het gesprek van 22 oktober 2020. Dit terwijl het gesprek essentieel was om het recht op bijstand vast te stellen. Er zit weliswaar geen 72 uur tussen de oproep voor het gesprek en het geplande gesprek, maar wel 70 uur en 15 minuten. Daarbij heeft de handhavingsspecialist eiseres met de e-mail van 14 oktober 2020 gewaarschuwd om haar brievenbus in de gaten te houden. Om deze redenen is eiseres te verwijten dat zij niet naar het gesprek is gekomen.
Beoordeling door de rechtbank
10. De vraag die voorligt is of de bijstandsuitkering terecht is geweigerd door verweerder per 28 augustus 2020. In lijn hiermee ligt voor of de voorschotten met juistheid zijn teruggevorderd.
11. Allereerst is van belang de omvang van het geding vast te stellen. Het primaire besluit gaat over de afwijzing van een aanvraag. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. Er ligt dus geen buiten behandelingstelling ter beoordeling voor.
12. De reden dat verweerder de aanvraag heeft afgewezen is dat eiseres niet naar een afspraak is gekomen die volgens verweerder essentieel was om het recht op bijstand vast te stellen. Hier heeft eiseres tegenin gebracht dat op grond van recente rechtspraak [5] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) het niet te verwijten is dat zij niet bij het gesprek aanwezig was, omdat tussen het moment waarop de uitnodiging in haar brievenbus is gedaan en het moment van het gesprek, minder dan 72 uur zat. Verweerder heeft op de zitting benadrukt dat als iemand in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert verwacht mag worden dat hij of zij thuisblijft, te meer omdat eiseres per e-mail is verzocht haar brievenbus in de gaten te houden. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De Centrale Raad van Beroep heeft juist in de uitspraak van 1 juni 2021 overwogen dat niet goed valt in te zien waarom een bijstandsgerechtigde niet kort van huis zou mogen zijn. Om deze reden ziet de rechtbank geen aanleiding van deze termijn van 72 uur af te wijken.
13. Daar komt bij dat verweerder voorafgaand aan het bestreden besluit aan eiseres een uitkering heeft toegekend per 28 oktober 2020. Dit toekenningsbesluit dateert van 4 december 2020 en ligt vóór het bestreden besluit in deze procedure. Hiermee staat dus vast dat verweerder in de bezwaarfase alsnog beschikte over de stukken voor de beoordeling van het recht op bijstand. In het kader van de volledige heroverweging in bezwaar had dit meegewogen moeten worden. Niet gebleken is dat in de tussenliggende periode [6] , van net twee maanden, iets is gewijzigd in de situatie van eiseres. Verweerder is in het geheel niet ingegaan op de woon- en leefsituatie van eiseres in de te beoordelen periode ten opzichte van de latere toekenning. Om deze reden kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. [7] Ook is met het primaire besluit te snel de bijstandsaanvraag afgewezen, gezien de korte tijd tussen de uitnodiging en het gesprek.
Conclusie
14. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten. Dit betekent praktisch gezien dat verweerder een verrekening moet toepassen.
15. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat hij een principiële uitspraak van de rechtbank wil ontvangen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te geven het gebrek te herstellen en zal zelf in de zaak voorzien. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres met ingang van 28 augustus 2020 bijstand verleent naar de voor haar van toepassing zijnde norm en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het primaire besluit 1.
16. De rechtbank herroept het primaire besluit 2. Hiermee vervalt de rechtsbasis van de terugvordering van de verleende voorschotten tot een bedrag van € 1.050,-.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.030,- (voor bezwaar: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 534,-; voor beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2021 door mr. S G M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
Griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb
2.uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 29 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1605
3.uitspraak van de Raad van 1 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1335 r.o. 4.3.1, 4.3.2
4.artikel 17 van de Participatiewet (Pw)
5.uitspraak van 1 juni 2021 van de Raad, ECLI:NL:CRVB:2021:1335
6.Periode tussen datum eerste aanvraag 28 augustus 2020 en toekenning tweede aanvraag per 28 oktober 2020.
7.zie de uitspraak van de Raad van 29 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1605 r.o. 4.3, 4.6 en 4.7