ECLI:NL:RBMNE:2021:4561

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
16/700009-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag ex-partner na vermoedens van ontrouw

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1962, die op 9 januari 2018 in Langbroek haar ex-partner heeft geprobeerd te doden. De verdachte heeft haar ex-partner meermalen met een mes gestoken en een zwaar boeddhabeeld naar hem gegooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, maar niet aan poging tot moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verklaring van het slachtoffer consistent was en ondersteund door forensisch bewijs. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd, wat haar geloofwaardigheid ondermijnde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die als benadeelde partij in het geding was betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/700009-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 september 2021
in de strafzaak tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats] (Sovjet Unie),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] te [woonplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. P.G.J.M. Boonen, advocaat te Sittard, alsmede hetgeen de raadsman van de benadeelde partij [slachtoffer] ,
mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 9 januari 2018 te Langbroek, gemeente Wijk bij Duurstede, al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meermalen met een mes te steken en een zwaar boeddhabeeld naar hem te gooien.

2.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.WAARDERING VAN HET BEWIJS

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het impliciet subsidiair ten laste gelegde, te weten de poging tot doodslag, wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat voor het impliciet primair ten laste gelegde – de poging tot moord (waarop het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ ziet) - onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft eveneens vrijspraak bepleit van het (impliciet primair) ten laste gelegde, te weten de poging tot moord. Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het laatste gedachtestreepje van het ten laste gelegde dat ziet op het gooien met een (zwaar) boeddhabeeld. De raadsman voert hiertoe kort gezegd aan dat op deze twee punten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. In dat kader heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de getuige [getuige] als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien een bewezenverklaring voor poging tot doodslag volgt, verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat haar een beroep op psychische overmacht toekomt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aantreffen
Op 9 januari 2018 omstreeks 01:00 uur krijgt de politie een melding binnen dat een steekpartij in relationele sfeer heeft plaatsgevonden in een woning, dat de man in de woning de [adres] te [woonplaats] ligt en de vrouw zich in de woning aan de [adres] te [woonplaats] zou bevinden. De politie komt ter plaatse. Verbalisant [verbalisant 1] ziet in de keuken op de vloer een vrouw met veel bloedverlies liggen en ziet dat er op de keukenvloer veel bloed ligt. [2] De vrouw zegt tegen verbalisant [verbalisant 2] : ‘Hij heeft mij bedrogen’ [3] De vrouw blijkt te zijn: [verdachte] , verdachte. [4]
In de woning van de buren op nummer [nummer] ziet de politie een man liggen in zijn boxershirt en T-shirt op zijn zij, zijn lichaam bijna volledig onder het bloed. Op nog geen meter afstand van de man ligt een bebloed mes. [5] De betrokken verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] spreken de man aan, die hierop vervolgens verklaart dat hij de relatie met zijn vriendin had verbroken, dat zij hem hierop meerdere keren had gestoken met een mes, dat hij het mes had afgepakt en hierna met het mes zijn vriendin had gestoken. De man blijkt te zijn: [slachtoffer] . [6]
Sporenonderzoek
Het mes stelden wij, verbalisanten, veilig. Op de foto’s 10 en 11 is te zien dat het lemmet grofweg 20 centimeter lang is en dat het lemmet op zijn breedst grofweg 5 centimeter is.
Forensisch onderzoek
Door de forensische opsporing is hierop onderzoek gedaan naar de bloedsporen in de woning op nummer [nummer] . Door hen zijn bloedsporen aangetroffen in de keuken, in de hal, bij de trap naar de eerste verdieping en op de eerste verdieping. [7] De forensische opsporing heeft de volgende bloedsporen bemonsterd en voorzien van een SIN-nummer:
Spoornummer: PL0900-2018008645-126837
SIN: AAIG7948NL
Spooromschrijving: Bloed
Wijze veiligstellen: Wattenstaafje
Plaats veiligstellen: Traphekje hal boven, bovenzijde
Spoornummer: PL0900-2018008645-126838
SIN: AAIG7949NL
Spooromschrijving: Bloed
Wijze veiligstellen: Wattenstaafje
Plaats veiligstellen: Leuning naar beneden, trap eerste verdieping
Spoornummer: PL0900-2018008645-126843
SIN: AAIG7954NL
Spooromschrijving: Bloed
Wijze veiligstellen: Wattenstaafje
Plaats veiligstellen: Vloer overloop
Spoornummer: PL0900-2018008645-126844
SIN: AAIG7971NL
Spooromschrijving: Bloed Wattenstaafje
Plaats veiligstellen: Bloedspatpatroon gelijk bovenste tree trap
Spoornummer: PL0900-2018008645-126846
SIN: AAIG7970NL
Spooromschrijving: Bloed
Wijze veiligstellen: Wattenstaafje
Plaats veiligstellen: Grote bloedspat links naar beneden
Spoornummer: PL0900-2018008645-126847
SIN: AAIG7969NL
Spooromschrijving: Bloed
Wijze veiligstellen: Wattenstaafje
Plaats veiligstellen: Halverwege trap grote veeg
Spoornummer: PL0900-2018008645-126848
SIN: AAIG7967NL
Spooromschrijving: Bloed
Wijze veiligstellen: Wattenstaafje
Plaats veiligstellen: Bloedveeg binnenzijde achterdeur [8]
De betrokken verbalisanten concluderen als volgt:
‘Gezien de bloedsporen in de woning en de aangetroffen positie van [verdachte] is het aannemelijk dat op de eerste verdieping een en ander is voorgevallen waarbij bloedend letsel is ontstaan. (…) Vanaf de overloop over de trap naar de eerste verdieping waren veel bloedspoorpatronen op de muur, trap en trapleuning zichtbaar. In de keuken waren bloedsporen zichtbaar die doen vermoeden dat in de keuken op de vloer een schermutseling heeft plaatsgevonden. Gezien het sporenbeeld op en rond de achterdeur en op de deurklink lijkt het aannemelijk dat iemand met bloedend letsel gepoogd heeft via de achterdeur de woning te verlaten. Wij zagen vanaf de voordeur een gestempeld bloedspoorpatroon over de oprit, door de tuinen, naar de buren op nummer [nummer] .’ [9]
Door het NFI is vervolgens onderzoek gedaan naar de bloedsporen die waren veiliggesteld door de forensische opsporing. Het volgend onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAIG7948NL#01 bemonstering (traphekje hal boven, bovenzijde)
AAIG7949NL#01 bemonster (leuning naar beneden, trap eerste verdieping )
AAIG7954NL#01 bemonstering (vloer overloop)
AAIG7969NL#01 bemonstering (halverwege trap grote veeg)
AAIG7970NL#01 bemonstering (grote bloedspat links naar beneden)
AAIG7971NL#01 bemonstering (bloedspatpatroon gelijk bovenste tree trap)
Het onderzoek leverde het volgende resultaat op:
Spoor
Aangetroffen
SIN
uitslag
Bemonstering bloed
Traphekje op
overloop, 1e verdieping
AAIG7948NL
DNA-profiel van een man, kan afkomstig zijn van [slachtoffer]
Bemonstering bloed
Trapleuning, trappenhuis
AAIG7949NL
DNA-profiel van een man, kan afkomstig zijn van [slachtoffer]
Bemonstering bloed
Vloer van overloop, 1e verdieping
AAIG7954NL
DNA-profiel van een man,
kan afkomstig zijn van [slachtoffer]
Bemonstering bloed
Bovenste trede trap
AAIG7971NL
DNA-profiel van een man, kan afkomstig zijn van [slachtoffer]
Bemonstering bloed
Uit bloedspat op de muur in het
trappenhuis
AAIG7970NL
DNA-profiel van een man,
kan afkomstig zijn van [slachtoffer]
Bemonstering bloed
Uit bloedveeg op de muur in het trappenhuis
AAIG7969NL
DNA-profiel van een man, kan afkomstig zijn van [slachtoffer]
Uit dit onderzoek volgt dat voornoemde bloedsporen die op de eerste verdieping zijn aangetroffen (trap, leuning, vloer overloop) en zijn veilig gesteld, DNA bevatten dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] (matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard). [10]
Letsel
Volgens de beschikbare medische gegevens medische gegevens waren er bij [slachtoffer] de volgende scherprandige huidklievingen:
- Twee rechts in de hals; één winkelhaakvormig, met afmetingen van circa 5 bij 5 cm, en één lijnvormig met een lengte van circa 4 cm. Eén van deze verwondingen had op basis van radiologische meting een wondkanaal van circa 5 cm, verlopende van rechts naar links en gering achterwaarts, reikend tot in de slokdarm.
- Eén aan de voorzijde van de borstkas, (..) met een lengte van circa 3,5 cm. (..)
- Drie rechts aan de rug, ter hoogte van de borstkas. De meest kruinwaartse verwonding had een lengte van circa 3,5 cm en had (op basis van radiologisch onderzoek) een aangrenzend wondkanaal van minimaal 7 cm (..) en kan gezien zijn lengte worden gekwalificeerd als steekwond.
- Twee zijwaarts aan de rechter bovenarm (..).
- Drie van circa 3 tot 4 cm aan het linker bovenbeen, waarvan er één zou reiken tot in de spier en twee ‘kleiner’ zouden zijn. (..)
Blijkens het medisch dossier was er een perforatie van de slokdarm, een ‘klaplong’ en een bloeding in de rechter rugspier. [11]
Bij [slachtoffer] is een operatie (halsexploratie) uitgevoerd, waarbij een klein defect in de oesofagus (slokdarm) is geconstateerd. [12]
Het letsel op de borst, in de halsstreek, op de rechterarm en aan de binnenzijde van zijn rechterhand is passend bij afweerletsel ten gevolge van het grijpen in een scherprandig voorwerp als bijvoorbeeld een mes. (..) Aan de achterzijde van de linker bovenarm werd een op een bijtwond gelijkende verwonding waargenomen. [13]
Verklaring van [slachtoffer]
Ik liep naar de kleedkamer en ineens voelde ik een klap in mijn nek. Ik draaide me om en ik was aan het afweren, want ik zag dat zij nog meer klappen wilde geven. Op dat moment zag ik het mes en ik voelde bloed. Ik rochelde en het bloed gutste eruit. Ik heb het mes proberen af te pakken, of haar hand vast proberen te pakken zodat ze niet meer kon steken. Dat lukte niet. Dat was een hele worsteling. Ik zei: 'ik ga dood, ik ga dood. Laat me gaan, laat me gaan'. 'Nee' zei ze 'nee, nee.' We waren daar minuten bezig. Ik heb geprobeerd om haar hand vast te pakken zodat ze mij niet opnieuw kon steken. Soms lukte dat en dan had ze weer iets op mijn been of op mijn arm gedaan. Op een gegeven moment gleden wij de trap af. We kwamen beneden in de hal terecht. Op dat moment liet zij dat mes even los en verslapte haar kracht en kon ik dat mes pakken. Ik rende naar de keuken en pakte de sleutels om de deur open te doen en weg te komen. Dat lukte niet, zenuwen of wat dan ook, ik was zo in paniek. Ik stond aan die deur te rommelen en er gebeurde niks. Ondertussen kwam zij achter mij staan. Toen rende zij naar de lade met messen. Ik had nog het mes en ik denk ja, ik ga niet weer worstelen, ik moet weg zien te komen en ik heb tijd nodig om de deur open te maken, dus ik steek haar. Ze viel. Toen ze in de keuken op de grond lag, heb ik snel de voordeur open gedaan en ben ik naar de buren gerend. [14]
Verklaring verdachte
Ik heb op 9 januari 2018 beneden een mes gepakt. Ik ben naar boven gegaan. Ik heb hem op de overloop op de eerste verdieping met het mes in de hals geraakt. [15]
Bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd?
[slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) en verdachte hebben beiden een verklaring afgelegd over wat er op 9 januari 2018 gebeurd zou zijn. De verklaring van [slachtoffer] komt er in het kort op neer dat hij boven eerst van achteren is gestoken door verdachte, dat hij zich daarna heeft afgeweerd en geprobeerd heeft het mes te pakken, dat toen een worsteling is ontstaan waarbij hij nog een paar geraakt is en dat ze toen via de trap naar beneden zijn gegleden, dat hij toen heeft geprobeerd te vluchten via de keukendeur en haar daarna heeft neergestoken. Daartegenover staat de verklaring van verdachte, waaruit een ander scenario naar voren komt. Ter terechtzitting heeft verdachte over het meenemen van het mes naar boven verklaard dat zij een mes had gepakt om daarmee zichzelf, later in bed, van het leven te beroven. Toen zij naar boven was gekomen met het mes liep zij echter onverwacht bijna tegen [slachtoffer] aan, waarna [slachtoffer] haar een duw gaf en zij hem toen als in een reflex eenmaal met het mes ter hoogte van zijn hals heeft gestoken. Er ontstond toen een worsteling tussen hen waarbij zij elkaar over en weer gestoken hebben. Verdachte is op de overloop zelf ook meerdere malen met het mes geraakt.
De rechtbank acht het door verdachte geschetste scenario niet aannemelijk. Allereerst heeft verdachte wisselend en tegenstrijdig verklaard over de reden waarom zij een mes uit de keuken heeft gepakt. In haar eerste verklaring op 22 januari 2018 tegenover de politie heeft zij verklaard dat zij het mes had gepakt omdat zij de telefoon van verdachte met het mes stuk wilde slaan, maar dat toen zij bovenkwam direct een worsteling met [slachtoffer] ontstond en zij hem toen in die worsteling heeft geraakt. In haar tweede verhoor heeft zij verklaard dat zij met [slachtoffer] wilde praten maar bang voor hem was vanwege zijn woede-aanvallen. Om toch met hem te durven praten, heeft zij het mes had gepakt om zichzelf te beschermen. Deze laatste verklaring herhaalt zij bij de NIFP-rapporteurs. Pas bij de rechter-commissaris op 2 september 2019, ruim anderhalf jaar na het incident, heeft zij het hierboven scenario over de zelfmoord geschetst. Dit scenario heeft zij herhaald bij de reclassering in juli van dit jaar en ter terechtzitting op 9 september 2021. Gelet op de inconsistentie en tegenstrijdigheid in haar verklaringen hecht de rechtbank geen waarde aan de verklaring van verdachte dat zij het mes had gepakt met als reden om zelfmoord te willen plegen. De rechtbank ziet niet in waarom verdachte over deze gang van zaken niet eerder had kunnen verklaren, terwijl zij uitgebreid in de gelegenheid is gesteld om hierover te verklaren.
Daarbij komt dat het scenario van verdachte niet wordt ondersteund door de resultaten van het verrichte forensisch onderzoek. Zo heeft zij verklaard dat zij zelf boven al behoorlijk door [slachtoffer] gestoken zou zijn, maar dit volgt niet uit het sporenonderzoek. Op de bovenverdieping alsmede op de trap is immers in geen van de bloedsporen die door de Forensische Opsporing veilig zijn gesteld, een match met het DNA-profiel van verdachte gevonden. Alle veilig gestelde bloedsporen op de bovenverdieping alsmede op de trap bevatten DNA dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] (matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard). Dat het bloed uit de verwondingen bij verdachte zou zijn gestelpt door haar bovenkleding acht de rechtbank - gelet op de hoeveelheid en de plaats van de geconstateerde steekverwondingen bij verdachte in combinatie met het hemdje dat zij die nacht droeg – niet aannemelijk.
Verdachtes scenario van een worsteling wordt bovendien weersproken door de aard en plaats van de verwondingen bij [slachtoffer] , in het bijzonder het geconstateerde letsel aan de rug van [slachtoffer] . Dit letsel van [slachtoffer] (3 wonden in de rug, waarvan in ieder geval 1 wond als steekwond gekwalificeerd kan worden) past namelijk niet bij de ter terechtzitting gegeven verklaring van verdachte over de wijze waarop de steekpartij zou hebben plaatsgevonden, te weten dat zij tegenover elkaar stonden, dat zij elkaar daarbij aankeken en toen in een worsteling kwamen waarbij het mes dan richting hem en dan richting haar geduwd werd waardoor zij geraakt werden). Daar komt nog bij dat er op de overloop geen bloedvegen zijn aangetroffen, terwijl dit wel past bij een worsteling, zoals door verdachte omschreven. In de nabijheid van de badkamerdeur werden uitsluitend passief gevallen bloedsporen aangetroffen.
De verklaringen van [slachtoffer] zijn daartegenover wel consistent. [slachtoffer] heeft vanaf zijn eerste afgelegde verklaring op 9 januari 2018 steeds hetzelfde verklaard over het incident. Daarbij komt dat zijn verklaring grotendeels wordt bevestigd door het sporenonderzoek en het bij hem geconstateerde letsel.
De rechtbank gaat dan ook uit van de lezing van [slachtoffer] en schuift de verklaring van verdachte terzijde.
Geen poging tot moord
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van voorbedachten rade bij verdachte.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342).
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. Daarbij is van belang dat, met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, aan de vaststelling dat sprake is geweest van voorbedachte raad bepaaldelijk eisen worden gesteld en dat de rechter, met name indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering nadere aandacht dient te geven.
In dit geval kan niet worden vastgesteld dat verdachte in de nacht van 9 januari 2018 een mes heeft gepakt en naar boven is gegaan met het doel om [slachtoffer] om het leven te brengen. Hiervoor zitten onvoldoende aanwijzingen in het dossier. Zo is er geen duidelijkheid over de tijdspanne tussen de verschillende stappen van verdachte tot aan het moment van de confrontatie op de overloop van de eerste verdieping. Weliswaar heeft [getuige] , de voormalige partner van verdachte verklaard, dat verdachte hem zou hebben verteld dat verdachte het mes had gepakt om [slachtoffer] koud te maken, maar dit is onvoldoende om het bewijs op te baseren dat sprake is van voorbedachte rade. De getuige heeft verklaard over wat hij van verdachte heeft gehoord en bovendien is gebleken dat de relatie tussen hen beiden is geëindigd in een juridische strijd om alimentatie, zodat deze verklaring gekleurd kan zijn.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord. De rechtbank zal verdachte daarom van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ vrijspreken.
Wel poging tot doodslag
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor gegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Opzet
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer, oftewel dat zij met haar handelen niet heeft bedoeld het slachtoffer te doden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De gedragingen van verdachte, waarbij zij – gelet op het beschreven letsel bij [slachtoffer] – meermalen en met kracht met een flink vleesmes in de hals (een zeer kwetsbaar lichaamsdeel) en de rug en borst van [slachtoffer] heeft gestoken, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat het opzet van verdachte daarop was gericht. De rechtbank acht derhalve vol opzet bewezen.
Vrijspraak voor het laatste gedachtestreepje – het gooien met een boeddhabeeld
De rechtbank zal, zoals de raadsman heeft bepleit, verdachte vrijspreken van het laatste gedachtestreepje, dat ziet op het gooien met een (zwaar) boeddhabeeld. Uit het dossier volgt dat de politie die als eerste ter plaatse was, naast de vrouw in de keuken een omgevallen bebloed boeddhabeeld op de grond zag liggen. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte het boeddhabeeld naar hem heeft gegooid toen hij in de keuken bezig was met de achterdeur, en dat hij het afgeweerd heeft. Verdachte heeft verklaard zich niets van een boeddhabeeld te kunnen herinneren. Het beeld is niet veiliggesteld voor forensisch onderzoek. Er is weliswaar een bloedspoorpatroonanalyse uitgevoerd naar de aangetroffen bloedspoorpatronen in de keuken, maar nu deze bloedsporen niet voor DNA-onderzoek zijn veilig gesteld en de patronen op meerdere wijzen kunnen zijn ontstaan, wordt de verklaring van [slachtoffer] op dit punt onvoldoende ondersteund. De rechtbank is derhalve van oordeel dat voor dit onderdeel van de tenlastelegging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet bewezen acht en verdachte op dat punt zal vrijspreken en verdachte verder zal vrijspreken voor het laatste gedachtestreepje van het ten laste gelegde, dat ziet op het gooien met een (zwaar) boeddhabeeld.

4.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 9 januari 2018 te Langbroek, gemeente Wijk bij Duurstede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet,
- die [slachtoffer] meermalen met een mes, in zijn hals en in zijn rug en in zijn borst
en in de schouder(s) en zijn arm en zijn been heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Poging tot doodslag

6.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat haar een beroep op psychische overmacht toekomt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een uiterste wanhoopsdaad. Hiervoor wijst de raadsman op wat er in het Pro Justitia rapport staat vermeld over de voorgeschiedenis, de druk op verdachte en haar psychische toestand.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De psychische (of soms fysieke) overmacht ziet op de gevallen waarvan kan worden gezegd dat de dader heeft gehandeld onder een wezenlijke en buitennormale — met name psychische — druk, waardoor onvoldoende sprake is van een voor strafbaarheid vereiste aanwezigheid van een 'daadwerkelijke' wilsvrijheid ten tijde van de gedraging. Dit is niet aannemelijk geworden. Uit het dossier volgt dat de relatie van verdachte en [slachtoffer] onder druk stond vanwege vermoedens van ontrouw door [slachtoffer] bij verdachte. Dat het een heftige avond was door de ruzie en daarop volgend het verbreken van de relatie door [slachtoffer] is dan ook voorstelbaar, maar er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is geweest van een verontschuldigbare, extreme en acute vorm van een stresssituatie bij verdachte. Daarbij komt dat verdachte na de ruzie en de verbreking van de relatie eerst nog op een rustige manier met haar zoon heeft gebeld, voordat zij het mes heeft gepakt. Uit het Pro Justitia rapport van 22 juni 2018 (waarover hierna onder het kopje oplegging van straf meer) volgt verder dat bij verdachte geen sprake is van een stoornis.
Er is ook overigens geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.OPLEGGING VAN STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis rekening gehouden met de
omstandigheid dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman van verdachte de rechtbank verzocht om rekening te houden met de volgende factoren:
- verdachte heeft geen strafblad. Zij zou vrijwilligerswerk willen gaan doen, maar zij komt niet in aanmerking voor een Verklaring Omtrent Gedrag;
- verdachte kampt nog steeds met psychische problemen als gevolg van het incident;
- verdachte heeft zelf aanzienlijk en blijvend lichamelijk letsel opgelopen;
- uit het Pro Justitia rapport volgt dat het ten laste gelegde aan verdachte verminderd toe te rekenen is;
- het reclasseringsadvies en het daarin gegeven advies over een werkstraf;
- de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman verzoekt de rechtbank aan verdachte hooguit een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van de voorlopige hechtenis met daarnaast een al dan niet deels voorwaardelijke werk- of gevangenisstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging haar (ex-)partner van het leven te beroven door hem meermalen met een mes te steken. Met dit forse geweld in de relationele sfeer heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer, maar ook op zijn vertrouwen in mensen om hem heen en in de maatschappij.
Het slachtoffer heeft die dag voor zijn leven moeten vrezen, en ondervindt – blijkens de toelichting van de advocaat van de benadeelde partij ter zitting – ook nu nog de negatieve gevolgen van wat er is gebeurd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 augustus 2021 blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Zij heeft een blanco strafblad.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het hierboven reeds aangehaalde Pro Justitia rapport van 22 juni 2018, opgemaakt door drs. F.C.P. Zuidhof, forensisch GZ-psycholoog. Op basis van het psychologisch onderzoek wordt verdachte omschreven als ruimgemiddeld intelligent, ontwikkeld, ambitieus en onkreukbaar, doch tevens als subassertief, zelfopofferend, sensitief en afhankelijk alsmede een grote behoefte aan zelfbevestiging. Haar zelfreflectieve en zelfkritische vermogens zijn aan de matige kant. Onlustgevoelens en agressie worden vergaand geloochend. Deze persoonlijkheidsdynamiek voldoet qua sterkte echter geenszins aan de criteria van een persoonlijkheidsstoornis. Ook worden er geen aanwijzingen gevonden die een specifieke stoornis in de impulsbeheersing doen vermoeden. De deskundige omschrijft dat er héél wat moet gebeuren om het slot van de diepere laag bij verdachte – waarin ontreddering, gekrenktheid en dus ook haar archaïsche driften e.d. verscholen liggen – te verbreken. Eenmaal verbroken dan kan zich theoretisch gezien een korte explosieve reactie voordoen, waarbij op een – ook voor haarzelf – onverwachte wijze haar agressie vrijkomt om deze vervolgens daarna snel weer in te kapselen en te overdekken met haar geïdealiseerde zelfbeeld.
De deskundige beschrijft over het toestandsbeeld van verdachte voorafgaande aan het ten laste gelegde dat uit het geheel kan worden opgemaakt dat er bij verdachte, reeds langere tijd voorafgaande aan en ten tijde van het haar ten laste gelegde, sprake is geweest van een voortschrijdend verlies van de grip op haar emoties en gedrag, hetgeen onderdeel uitmaakt van een aanpassingsstoornis. Kenmerkend ook is dat verdachte zich nadien weer geheel teruggetrokken heeft in haar geïdealiseerde zelfbeeld. Zij ervaart zich geen dader maar slachtoffer. De aanpassingsstoornis in overweging nemend is vanuit gedragskundig optiek bezien het ten laste gelegde aan verdachte verminderd toe te rekenen. De deskundige constateert verder een laag recidiverisico ten aanzien van gewelddadig gedrag. De deskundige ziet geen noodzaak om een behandeling op basis van een forensisch kader te adviseren, nu verdachte zich reeds tot de GGZ heeft gewend.
De rechtbank neemt deze conclusie en dit advies over en maakt die tot de hare.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het rapport is gebaseerd op het niet-aannemelijke delictscenario van verdachte. Dit maakt dat de officier van justitie er weliswaar van uitgaat dat de aanpassingsstoornis de gedragskeuze van verdachte enigszins heeft beïnvloed, maar dat verdachte in grotere mate wel in staat was om haar wil daaromtrent te bepalen. De rechtbank leest het rapport van de psycholoog echter zo, dat de beschreven aanpassingsstoornis voortkomt uit de geconstateerde persoonlijkheidsdynamiek van verdachte in combinatie met de omstandigheid dat zij [slachtoffer] – gedurende enige tijd – ervan verdacht dat hij vreemd ging. Dit maakte dat – zoals de rapporteur het omschrijft – bij verdachte na maanden op haar tenen te hebben gelopen het ultieme besef doorklonk dat de relatie over was. Dat zij als “ideale vrouw” hard terzijde werd geschoven. Dat de constatering van een aanpassingsstoornis (mede) is gebaseerd op het door verdachte eerder naar voren gebrachte delictsscenario leest de rechtbank niet. Aldus zal zij aansluiten bij de conclusie van de deskundige dat de poging doodslag aan verdachte verminderd kan worden toegerekend.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 30 juli 2021, opgemaakt door W. Peeters, reclasseringswerker. De reclassering sluit zich aan bij de conclusie en het advies van het Pro Justitia rapport. De reclassering ziet geen noodzaak om een verplicht reclasseringstoezicht – al dan niet met bijzondere voorwaarden – te adviseren.
De rechtbank neemt ook dit rapport mee in haar overwegingen.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. In het algemeen geldt op grond van (recente) jurisprudentie als uitgangspunt voor een voltooide doodslag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 jaar. In dit geval gaat het om een poging, zodat een derde strafvermindering geldt. Verder heeft de rechtbank meer in het bijzonder gelet op zaken waarbij eveneens sprake was van geweld binnen de relationele sfeer. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, zoals hiervoor omschreven, ten tijde van het ten laste gelegde als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren als uitgangspunt heeft te gelden.
Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat ook verdachte meerdere steekverwondingen in haar rug en borst heeft opgelopen, dat zij tevens een operatie moest ondergaan en enige tijd in het ziekenhuis moest verblijven en heeft moeten revalideren. Dit doet niets af aan de ernst van het verwijt wat verdachte wordt gemaakt, maar gelet op de (eveneens) onmiskenbare fysieke en psychische gevolgen voor verdachte, neemt de rechtbank dit in enigszins strafverminderende mate in aanmerking.
De rechtbank acht een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis (7 dagen), zoals door de raadsman voorgesteld niet aan de orde. Een dusdanig lage straf doet geen recht aan de ernst van het feit en de aard van het delict en is ook niet uit te leggen aan de maatschappij. Hoewel invoelbaar is dat een detentie voor deze verdachte, gelet op haar persoon zoals die in de rapportage wordt omschreven, psychisch zwaar zal vallen, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur.
De rechtbank komt op basis van al het voorgaande tot de conclusie dat in beginsel een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, passend is.
De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De strekking van dat artikel is onder andere om te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat verdachte mocht verwachten dat zij verdachte werd van een strafbaar feit (in dit geval op 14 januari 2018, toen geprobeerd werd om verdachte voor het eerst te verhoren) en eindigt op het moment dat uitspraak wordt gedaan. Uitgaande van een redelijke termijn van 2 jaren en gelet op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn met ruim 19 maanden overschreden.
De rechtbank zal daarom, in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad, de gevangenisstraf verminderen door een groter deel (18 maanden) voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met oplegging van de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met het slachtoffer, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Gelet op de impact die het bewezenverklaarde op het slachtoffer heeft gehad, zal de rechtbank aan verdachte gedurende de proeftijd een contactverbod opleggen met [slachtoffer] .
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval, met name gelet op de omstandigheid dat verdachte reeds sinds 15 januari 2018 is geschorst en zich thans in een stabiele leefsituatie bevindt, termen aanwezig zijn om op dit moment het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis niet op te heffen.

8.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 30.905,27. Dit bedrag bestaat uit € 15.905,27 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake van de materiële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 7.182,18. De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard wat betreft de gevorderde verhuiskosten, dan wel te worden gematigd wat betreft de gevorderde schoonmaakkosten, trapbekleding en huurkosten. Ten aanzien van de vordering immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gehele bedrag (€ 15.000,-) dient te worden toegewezen. In totaal kan derhalve een bedrag van € 22.182,18 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor de gevorderde kosten voor het laminaat op de bovenverdieping en de trapbekleding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat voor deze kosten geldt dat onduidelijk is of alle gemaakte kosten noodzakelijk zijn en het uitzoeken daarvan een onevenredige belasting van de strafzaak vormt. Ten aanzien van de verhuiskosten en de huurkosten heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat deze kosten moeten worden afgewezen, omdat hiervoor geldt dat geen sprake is van rechtstreekse schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag dient te worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,- dan wel hooguit € 7.500,-. Hij verwijst daarvoor naar jurisprudentie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade (totaal € 15.905,27)
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Schoonmaakkosten woning: € 2.263,92
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.263,92 gevorderd ter zake van schoonmaakkosten. Ter onderbouwing is een factuur van [bedrijf 1] BV overgelegd. De verdediging heeft deze kosten niet betwist. Nu de benadeelde partij deze kosten heeft onderbouwd en het gevorderde bedrag de rechtbank niet onredelijk toekomt, zal de rechtbank dit bedrag toewijzen.
Laminaat vervangen bovenverdieping: € 2.059,18
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.059,18 gevorderd ter zake van het leggen van laminaat op de bovenverdieping (ter vervanging van het tapijt). Ter onderbouwing is een factuur van het leggen van het laminaat met bijbehorende kosten van [bedrijf 2] overgelegd.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat onduidelijk is of het noodzakelijk was om op de gehele bovenverdieping het laminaat te vervangen. Daar staat tegenover dat in de toelichting is opgemerkt dat gekozen is voor laminaat, dat volgens de verdediging goedkoper was dan het tapijt wat er lag. Het voorgaande in aanmerking nemend, waardeert de rechtbank de kosten voor het vervangen van het laminaat op de bovenverdieping op € 1.500,-.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bekleden trap: € 680,17
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 680,17 gevorderd ter zake van het opnieuw laten bekleden van de trap. Ter onderbouwing is een factuur van het leggen van het laminaat met bijbehorende kosten van [bedrijf 2] overgelegd. Uit de foto’s in het dossier is op te maken dat er ook bloed op de trap(bekleding) is gekomen. Gelet echter op het doel van de schadevergoeding: herstel van de situatie, en de omstandigheid dat het om al wat ouder tapijt ging, waardeert de rechtbank de kosten voor het opnieuw bekleden van de trap op € 340,-.
Nu de benadeelde partij meer heeft gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen en de behandeling van de vordering voor dat overige deel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zal de rechtbank de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verhuiskosten: € 2.775,-
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.775,- gevorderd ter zake van verhuiskosten (het verhuizen van de spullen van verdachte uit de woning van de benadeelde partij). Er is een factuur van [bedrijf 3] overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van wat verdachte de benadeelde partij heeft aangedaan (vergelijk de uitspraak van de HR van 2 februari 2016: ECLI:NL:HR:2016:177). De verdere behandeling van dit deel van de vordering zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij voor dat bedrag niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Huurkosten appartement: € 8.127,-
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 8.127,- gevorderd ter zake van huurkosten voor een appartement. Er is een huurovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat de huur € 961,- per maand bedraagt. In de toelichting is vermeld dat het slachtoffer zich vanwege de mentale impact van het incident niet langer in staat voelde om in zijn woning te verblijven. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, gelet op de grote rol die de woning in het drama heeft gespeeld (veel bloed op de overloop en in de keuken) en de invoelbaarheid van het slachtoffer daar niet meer prettig te verblijven, er een rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaard en kosten die verdachte heeft gemaakt om in de eerste periode na het incident ergens anders te wonen. Onvoldoende onderbouwd is echter of alle gevorderde 9 maanden huur als schadevergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om een deel van de kosten toe te wijzen, namelijk een bedrag van
€ 1.922,- (twee maanden huurkosten), en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de verdere behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in totaal een bedrag van € 6.025,92 ter zake van materiële schade zal toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 januari 2018 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade (€ 15.000,-)
De rechtbank acht, gelet op vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval, een bedrag van € 10.000,- billijk en waardeert de schade op dat bedrag. De rechtbank zal de vordering dan ook tot een bedrag van € 10.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 januari 2018 tot de dag van volledige betaling.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In totaal zal de rechtbank derhalve de vordering van de benadeelde partij betreffende materiële en immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 16.025,92.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 16.025,92. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 115 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebrach;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 18 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [1957] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering ter zake van materiële en immateriële schade van [slachtoffer] toe tot een
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 16.025,92 te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 115 dagen gijzeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mr. N.M.H. van Ek en mr. N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 september 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 9 januari 2018 te Langbroek (gemeente Wijk bij Duurstede) althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/opzijn hals en/of nek, en/of in zijn rug, en/of in zijn borst, en/of in de schouder(s), en/of zijn arm en/of zijn be(e)n(en) en/of zijn hand(en) heeft gestoken en/of gesneden, en/of (vervolgens)
- een (zwaar) (boeddha) beeld, althans een hard en/of zwaar voorwerp, (met kracht) richting het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid en/of bewogen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2018008645 (onderzoek 034Doorn), opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 356. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2018 ( [verbalisant 1] ), p. 12.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2018 ( [verbalisant 2] ), p. 15.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2018 ( [verbalisant 2] ), p. 16.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2018 ( [verbalisant 2] ), p. 15.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2018 ( [verbalisant 3] ), p. 18.
7.Een proces-verbaal sporenonderzoek van 11 januari 2018, p. 258.
8.Een proces-verbaal sporenonderzoek van 11 januari 2018, p. 259-261.
9.Een proces-verbaal sporenonderzoek van 11 januari 2018, p. 258.
10.Een geschrift, inhoudende een NFI-rapport van 27 februari 2018, opgemaakt door dr. A.G.M. van Gorp, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, p. 349-350.
11.Een los geschrift, inhoudende een forensisch geneeskundig rapport van 8 januari 2018, opgemaakt door dr. B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensische arts KNMG.
12.Een geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring van het UMC van dr. [A] , chirurg van 9 januari 2018, p. 193 in combinatie met het UMC OK-verslag van 9 januari 2018, p. 198.
13.Forensisch dossier van 16 mei 2018, p. 238 in combinatie met de bijlage (foto’s) op p. 308-310.
14.Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [slachtoffer] , van 9 januari 2018, p. 68-69.
15.Een proces-verbaal van verhoor verdachte op 22 januari 2018, p. 147 en een proces-verbaal van verhoor verdachte op 28 maart 2018, p. 161 en 164 .De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 9 september 2021.