ECLI:NL:RBMNE:2021:4441
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de verplichtingen van de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 199.000,- per 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 181.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een Skypezitting op 6 juli 2021, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar dit voldoende had aangetoond met een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in dezelfde wijk. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren en dat er voldoende rekening was gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiser's argumenten over de onvolledigheid van de overgelegde stukken en de aanwezigheid van asbest werden door de rechtbank verworpen, omdat de heffingsambtenaar had aangetoond dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.