ECLI:NL:RBMNE:2021:4350

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
UTR 20/4654
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot toekenning van kinderbijslag met terugwerkende kracht in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft eiseres, die in 2016 haar kinderen uit huis heeft geplaatst, beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat haar kinderbijslag met een jaar terugwerkende kracht heeft toegekend. Eiseres had in 2016 geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van de SVB om haar geen kinderbijslag toe te kennen, omdat zij niet voldeed aan de vereisten voor de uitkering. In 2020 heeft zij opnieuw kinderbijslag aangevraagd, waarop de SVB haar kinderbijslag heeft toegekend vanaf het tweede kwartaal van 2019. Eiseres was van mening dat er bijzondere omstandigheden waren die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat de SVB zich aan de wettelijke bepalingen moest houden.

De rechtbank heeft de zaak op 13 juli 2021 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een verzoek om herziening van het eerdere besluit, omdat dit niet uit de aanvraag bleek. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de wet geen ruimte biedt voor een langere terugwerkende kracht dan één jaar, zoals vastgelegd in artikel 14 van de Algemene Kinderbijslagwet. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in haar verzoek om een langere terugwerkende kracht voor de kinderbijslag. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4654
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Inleiding en verloop van de procedure

1. Op 30 augustus 2016 heeft eiseres verweerder meegedeeld dat haar kinderen [naam] en [naam] (de kinderen) vanaf 9 augustus 2016 uit huis geplaatst zijn en in een pleeggezin wonen.
1.1.
Op 22 november 2016 heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf het vierde kwartaal van 2016 geen kinderbijslag krijgt omdat zij per kwartaal minder dan € 416,- heeft besteed aan het onderhoud van de kinderen. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiseres heeft op 17 juli 2020 weer kinderbijslag aangevraagd. In het besluit van 11 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres met een jaar terugwerkende kracht kinderbijslag toegekend vanaf het tweede kwartaal van 2019.
1.3.
In het besluit van 9 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.5.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.7.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

Overwegingen

2. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag van 17 juli 2020 met een jaar terugwerkende kracht kinderbijslag toegekend vanaf het 2e kwartaal van 2019 omdat eiseres voldoende bijdraagt aan het onderhoud van haar kinderen die in een pleeggezin wonen.
4. Eiseres voert aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden om de kinderbijslag met (langere) terugwerkende kracht toe te kennen. In 2016 heeft verweerder haar niet geïnformeerd welke onderhoudskosten van belang waren voor het verstrekken van kinderbijslag zodat eiseres niet wist dat zij voor haar kinderen die uit huis waren geplaatst kinderbijslag kon krijgen. Tijdens de zitting voert eiseres aan dat de aanvraag van 17 juli 2020 ook moet worden gezien als een verzoek om herziening, omdat zij vraagt ‘de aanvraag over de afgelopen vier jaar in behandeling te nemen’.
5. De rechtbank oordeelt allereerst dat geen sprake is van een verzoek om herziening. Dit blijkt niet uit de aanvraag, want de beslissing van 22 november 2016 wordt bijvoorbeeld nergens genoemd. Het blijkt ook niet uit het bezwaarschrift en uit (het verslag van) de hoorzitting.
6. De beroepsgrond dat langer terugwerkende kracht dan een jaar moet worden verleend, slaagt verder niet. Op grond van artikel 14, derde lid, van de Algemene kinderbijslagwet (Akw) kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan één jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. De wet voorziet er dus niet in om met een langere terugwerkende kracht kinderbijslag toe te kennen en verweerder mag dat dus ook niet doen. Sinds de wijziging van dit artikelonderdeel van de Akw op 1 januari 2016 is het dus niet meer mogelijk voor verweerder om voor bijzondere gevallen een uitzondering te maken en met langere terugwerkende kracht kinderbijslag toe te kennen dan één jaar. Dit kan ook niet op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals eiseres wil.
7. Verweerder heeft dan ook terecht besloten om de kinderbijslag toe te kennen vanaf het tweede kwartaal van 2019.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021 door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.