Overwegingen
Advies van de commissie voor bezwaarschriften
10. De commissie voor bezwaarschriften is in haar advies ervan uitgegaan dat er voor het
realiseren van het bouwplan vier parkeerplaatsen nodig zijn. De rechtbank leidt uit het verweerschrift echter af dat er volgens het college zes parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. De gemachtigde van het college heeft dit tijdens de zitting bevestigd. Dat betekent dat het advies van de commissie berust op onjuiste dan wel onvolledige informatie. Het college had de bestreden besluiten dan ook niet alleen op dit advies mogen baseren maar had een aanvullende motivering moeten opnemen over het aantal benodigde parkeerplaatsen en de eventuele consequenties daarvan. Dat heeft het college niet gedaan.
Gevolgen voor de bestreden besluiten
11. De bestreden besluiten zijn in strijd met artikel 7: 12 van de Algemene wet
bestuursrecht, waarin staat dat een beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. De bestreden besluiten moeten worden vernietigd.
12 . De rechtbank moet vervolgens beoordelen welk vervolg aan deze uitkomst wordt
gegeven. Uitgangspunt is daarbij dat de bestuursrechter de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil onderzoekt. Dat betekent dat de bestuursrechter eerst nagaat of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hij zelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan gaat de bestuursrechter na of een bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
13. Voor de vraag of de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand kunnen
worden gelaten, moet de rechtbank beoordelen of eisers kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het besluit. Als eisers geen belanghebbenden zijn, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank is van oordeel dat dat hier het geval is en zal uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Rechtspraak over belanghebbende
14. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een
activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.
15. Of iemands feitelijke gevolgen ondervindt van een besluit is afhankelijk van de concrete
omstandigheden van het geval. Daarbij worden wel vuistregels gehanteerd. Als een betrokkene zicht heeft op de locatie waarop het besluit ziet, leidt dit tot het aannemen van belanghebbendheid, tenzij dit zicht van zeer geringe betekenis is. Ontbreekt zicht op de locatie waarop het besluit ziet, dan leiden afstanden groter dan zo’n 100 meter over het algemeen niet tot het aannemen van belanghebbendheid en wordt soms ook in geval van nog kleinere afstanden geen belanghebbendheid aangenomen. Bij het toepassen van de correctie ‘gevolgen van enige betekenis’ wordt verder gekeken naar de factoren afstand tot, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
16 . Als geen feitelijke gevolgen worden ondervonden of de feitelijke gevolgen die worden
ondervonden niet van enige betekenis zijn, wordt geen belanghebbendheid aangenomen.
Is er sprake van feitelijke gevolgen?
17. De rechtbank is van oordeel dat eisers wel feitelijke gevolgen van het besluit om de
omgevingsvergunning te verlenen kunnen ondervinden. Een aantal eisers aan de [straat 1] heeft (beperkt) zicht op het pand en de parkeerdruk in de omgeving zou in de avond kunnen toenemen.
Is er sprake van feitelijke gevolgen van enige betekenis?
18 . Voor de gevolgen die eisers ondervinden van het wijzigen van de achtergevel geldt het
volgende. De bewoners van [straat 1] [huisnummer 2] en [straat 2] [huisnummer 3] hebben geen zicht op het bouwplan. Vanuit de [straat 1] [huisnummer 4] en [huisnummer 5] is sprake van zijdelings zicht op het pand maar tussen deze woningen en het pand staat nog een hoog gebouw waardoor het zicht wordt belemmerd. Voor de [straat 1] [huisnummer 6] en [huisnummer 5] geldt dat er vanuit het zolderraam wellicht enigszins zicht is op het pand. Gelet op dit hooguit beperkte zicht en de afstand tussen het pand en deze woningen kunnen de gevolgen van het wijzigen van de achtergevel van het pand niet als van enige betekenis voor hun woon- en leefklimaat worden aangemerkt.
19. De rechtbank is verder van oordeel dat het college voor de activiteit wijzigen gebruik
een mogelijke toename van de parkeerdruk terecht heeft betrokken bij de vraag of sprake is van gevolgen van enige betekenis. De parkeerbehoefte van het bouwplan is (inmiddels) gewijzigd van vier naar zes parkeerplaatsen. In het verweerschrift heeft het college aangegeven dat er in het appartementencomplex aan de overkant van het pand drie private parkeerplaatsen ter beschikking worden gesteld aan de toekomstige bewoners. Daarnaast worden aan [straat 4] drie nieuwe openbare parkeerplaatsen gecreëerd. Daarmee heeft het bouwplan geen tot nauwelijks effect op de parkeerdruk die kennelijk in de wijk wordt ervaren. Eisers hebben nog aangevoerd dat de drie openbare parkeerplaatsen niet nieuw zijn maar al bestaan maar de rechtbank is van oordeel dat, zelfs als dat zo zou zijn, de gevolgen nog steeds niet als van enige betekenis kunnen worden aangemerkt. Het gaat ook in dat geval slechts om maximaal drie auto’s die mogelijk in openbaar gebied parkeren en mogelijk in de directe omgeving van eisers. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat die geringe toename merkbare gevolgen zal hebben voor de parkeerdruk die eisers nu al ervaren. Daaraan voegt de rechtbank toe dat het feit dat niet is uitgesloten dat zich gevolgen van de verleende omgevingsvergunning kunnen voordoen, onvoldoende is om te spreken van een bijzonder individueel belang dat eisers in voldoende mate onderscheidt van anderen die ook in deze omgeving wonen. Ook in dat opzicht kunnen eisers niet als belanghebbenden worden aangemerkt.
20. De rechtbank komt tot de conclusie dat de omgevingsvergunning geen gevolgen van
enige betekenis heeft voor eisers. Dat betekent dat eisers geen belanghebbenden zijn en dat het college hun bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Om die reden laat de rechtbank de gevolgen van de te vernietigen besluiten in stand. De rechtbank komt niet meer toe aan een inhoudelijk oordeel over de omgevingsvergunning en deze vergunning blijft dus in stand.
Proceskosten en griffierecht
21. Eiser [eiser 1] heeft ná de zitting nog een formulier proceskosten met daarbij een
declaratie van de advocaat aan de rechtbank gemaild. Alhoewel dit te laat is toegezonden (dit formulier moet vooraf of uiterlijk op de zitting worden ingeleverd), overweegt de rechtbank dat eisers recht hebben op een vergoeding van de proceskosten. De advocaat heeft zich weliswaar na het indienen van het beroepschrift teruggetrokken uit deze zaak, maar het is niet van belang op welk moment een gemachtigde in de procedure is betrokken. Het gaat om de vraag of hij of zij proceshandelingen heeft verricht die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor vergoeding in aanmerking komen. Dat is hier het geval. De te vergoeden proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 178,- per zaak vergoedt.