ECLI:NL:RBMNE:2021:4338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
20/3901, 20/3969, 20/3968, 20/3971 en 20/3967
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het wijzigen van gebruik van een pand als winkel in appartementen; beoordeling van belanghebbendheid en gevolgen voor eisers

In deze zaak hebben eisers, wonend in de nabijheid van een pand dat een omgevingsvergunning heeft gekregen voor de wijziging van gebruik van een winkel naar vijf appartementen, bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren heeft op 29 oktober 2019 een omgevingsvergunning verleend, maar deze later ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit op 20 mei 2020. De eisers hebben hun bezwaren tegen dit nieuwe besluit ingediend, maar het college heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 juni 2021, waarbij eisers en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De vergunninghouder was niet aanwezig.

De rechtbank oordeelt dat het college de bestreden besluiten ten onrechte volledig heeft gebaseerd op het advies van de commissie voor de bezwaarschriften. De rechtbank concludeert dat de eisers geen belanghebbenden zijn, omdat de gevolgen van de omgevingsvergunning voor hen niet van enige betekenis zijn. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de omgevingsvergunning blijft bestaan, ondanks de vernietiging van de besluiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eisers recht hebben op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 748,-, en dat het college het griffierecht van € 178,- per zaak moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed en is openbaar gemaakt op 12 augustus 2021. De rechtbank heeft de beslissing gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten, waardoor de omgevingsvergunning voor de wijziging van het pand blijft bestaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/3901, UTR 20/3969, UTR 20/3968, UTR 20/3971 en UTR 20/3967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2021 in de zaken tussen

[eiser 1],
[eiser 2] en [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] ,
[eiser 6] en [eiser 7], allen uit [woonplaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren(hierna: het college), verweerder
(gemachtigde: mr. H. Schuit).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder](vergunninghouder), uit [plaats] .

Inleiding

1. Eisers wonen in de [straat 1] en de [straat 2] in [woonplaats] . Parallel aan (de
achterzijde van) de [straat 1] ligt de [straat 3] . In het pand [straat 3] [huisnummer 1] was de winkel [winkel] gevestigd. Vergunninghouder wil in dit pand vijf appartementen maken en daarvoor moet ook de voor- en achtergevel worden gewijzigd.
2. Het college heeft op 29 oktober 2019 een omgevingsvergunning verleend voor het
wijzigen van de gevels van het pand en het wijzigen van het gebruik van de winkel in vijf appartementen. Naar aanleiding van een aantal bezwaren heeft het college deze omgevingsvergunning ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit.
3. Bij dit nieuwe besluit van 20 mei 2020 (het primair besluit) heeft het college aan
vergunninghouder opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de gevels en het wijzigen van het gebruik als winkel in vijf appartementen.
4. Eisers hebben bezwaar ingediend tegen deze omgevingsvergunning. Bij vijf
afzonderlijke besluiten van 14 september 2020 (de bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich daarvoor gebaseerd op het advies van de commissie voor de bezwaarschriften. Er is geen hoorzitting geweest.
5 . Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij vinden dat het college
geen beslissing had mogen nemen zonder hun eerst te horen. Verder stellen eisers dat zij wel degelijk gevolgen van enig betekenis ondervinden van de omgevingsvergunning omdat de parkeerdruk in de wijk zal toenemen. Eisers [eiser 2] en [eiser 4] hebben ook bezwaren tegen de omvang van het bouwplan.
6. Eisers werden eerst vertegenwoordigd door een advocaat maar die heeft de rechtbank op
13 april 2021 laten weten dat zij niet meer als gemachtigde van eisers optrad. De vooraankondiging van de zitting en de zittingsuitnodigingen zelf zijn verzonden vóór
13 april 2021 en dus nog gericht aan de advocaat. Ná 13 april 2021 heeft de rechtbank, conform het verzoek van de advocaat, de correspondentie over de zaken gericht aan
[eiser 1] .
7. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
8. De zaken zijn op de zitting van 4 juni 2021 behandeld. Eiser [eiser 1] was
aanwezig. Namens het college was zijn gemachtigde aanwezig. Vergunninghouder heeft laten weten niet naar de zitting te komen.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank vindt dat het college de bestreden besluiten ten onrechte (volledig) heeft
gebaseerd op het advies van de commissie van de bezwaarschriften. Omdat de rechtbank van oordeel is dat het college de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van de besluiten in stand. Dat betekent dat het college de bestreden besluiten heeft mogen nemen en eisers inhoudelijk geen gelijk krijgen. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Overwegingen

Advies van de commissie voor bezwaarschriften
10. De commissie voor bezwaarschriften is in haar advies ervan uitgegaan dat er voor het
realiseren van het bouwplan vier parkeerplaatsen nodig zijn. De rechtbank leidt uit het verweerschrift echter af dat er volgens het college zes parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. De gemachtigde van het college heeft dit tijdens de zitting bevestigd. Dat betekent dat het advies van de commissie berust op onjuiste dan wel onvolledige informatie. Het college had de bestreden besluiten dan ook niet alleen op dit advies mogen baseren maar had een aanvullende motivering moeten opnemen over het aantal benodigde parkeerplaatsen en de eventuele consequenties daarvan. Dat heeft het college niet gedaan.
Gevolgen voor de bestreden besluiten
11. De bestreden besluiten zijn in strijd met artikel 7: 12 van de Algemene wet
bestuursrecht, waarin staat dat een beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. De bestreden besluiten moeten worden vernietigd.
12 . De rechtbank moet vervolgens beoordelen welk vervolg aan deze uitkomst wordt
gegeven. Uitgangspunt is daarbij dat de bestuursrechter de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil onderzoekt. Dat betekent dat de bestuursrechter eerst nagaat of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hij zelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan gaat de bestuursrechter na of een bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
13. Voor de vraag of de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand kunnen
worden gelaten, moet de rechtbank beoordelen of eisers kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het besluit. Als eisers geen belanghebbenden zijn, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank is van oordeel dat dat hier het geval is en zal uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Rechtspraak over belanghebbende
14. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een
activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.
15. Of iemands feitelijke gevolgen ondervindt van een besluit is afhankelijk van de concrete
omstandigheden van het geval. Daarbij worden wel vuistregels gehanteerd. Als een betrokkene zicht heeft op de locatie waarop het besluit ziet, leidt dit tot het aannemen van belanghebbendheid, tenzij dit zicht van zeer geringe betekenis is. Ontbreekt zicht op de locatie waarop het besluit ziet, dan leiden afstanden groter dan zo’n 100 meter over het algemeen niet tot het aannemen van belanghebbendheid en wordt soms ook in geval van nog kleinere afstanden geen belanghebbendheid aangenomen. Bij het toepassen van de correctie ‘gevolgen van enige betekenis’ wordt verder gekeken naar de factoren afstand tot, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
16 . Als geen feitelijke gevolgen worden ondervonden of de feitelijke gevolgen die worden
ondervonden niet van enige betekenis zijn, wordt geen belanghebbendheid aangenomen.
Is er sprake van feitelijke gevolgen?
17. De rechtbank is van oordeel dat eisers wel feitelijke gevolgen van het besluit om de
omgevingsvergunning te verlenen kunnen ondervinden. Een aantal eisers aan de [straat 1] heeft (beperkt) zicht op het pand en de parkeerdruk in de omgeving zou in de avond kunnen toenemen.
Is er sprake van feitelijke gevolgen van enige betekenis?
18 . Voor de gevolgen die eisers ondervinden van het wijzigen van de achtergevel geldt het
volgende. De bewoners van [straat 1] [huisnummer 2] en [straat 2] [huisnummer 3] hebben geen zicht op het bouwplan. Vanuit de [straat 1] [huisnummer 4] en [huisnummer 5] is sprake van zijdelings zicht op het pand maar tussen deze woningen en het pand staat nog een hoog gebouw waardoor het zicht wordt belemmerd. Voor de [straat 1] [huisnummer 6] en [huisnummer 5] geldt dat er vanuit het zolderraam wellicht enigszins zicht is op het pand. Gelet op dit hooguit beperkte zicht en de afstand tussen het pand en deze woningen kunnen de gevolgen van het wijzigen van de achtergevel van het pand niet als van enige betekenis voor hun woon- en leefklimaat worden aangemerkt.
19. De rechtbank is verder van oordeel dat het college voor de activiteit wijzigen gebruik
een mogelijke toename van de parkeerdruk terecht heeft betrokken bij de vraag of sprake is van gevolgen van enige betekenis. De parkeerbehoefte van het bouwplan is (inmiddels) gewijzigd van vier naar zes parkeerplaatsen. In het verweerschrift heeft het college aangegeven dat er in het appartementencomplex aan de overkant van het pand drie private parkeerplaatsen ter beschikking worden gesteld aan de toekomstige bewoners. Daarnaast worden aan [straat 4] drie nieuwe openbare parkeerplaatsen gecreëerd. Daarmee heeft het bouwplan geen tot nauwelijks effect op de parkeerdruk die kennelijk in de wijk wordt ervaren. Eisers hebben nog aangevoerd dat de drie openbare parkeerplaatsen niet nieuw zijn maar al bestaan maar de rechtbank is van oordeel dat, zelfs als dat zo zou zijn, de gevolgen nog steeds niet als van enige betekenis kunnen worden aangemerkt. Het gaat ook in dat geval slechts om maximaal drie auto’s die mogelijk in openbaar gebied parkeren en mogelijk in de directe omgeving van eisers. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat die geringe toename merkbare gevolgen zal hebben voor de parkeerdruk die eisers nu al ervaren. Daaraan voegt de rechtbank toe dat het feit dat niet is uitgesloten dat zich gevolgen van de verleende omgevingsvergunning kunnen voordoen, onvoldoende is om te spreken van een bijzonder individueel belang dat eisers in voldoende mate onderscheidt van anderen die ook in deze omgeving wonen. Ook in dat opzicht kunnen eisers niet als belanghebbenden worden aangemerkt.
Conclusie
20. De rechtbank komt tot de conclusie dat de omgevingsvergunning geen gevolgen van
enige betekenis heeft voor eisers. Dat betekent dat eisers geen belanghebbenden zijn en dat het college hun bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Om die reden laat de rechtbank de gevolgen van de te vernietigen besluiten in stand. De rechtbank komt niet meer toe aan een inhoudelijk oordeel over de omgevingsvergunning en deze vergunning blijft dus in stand.
Proceskosten en griffierecht
21. Eiser [eiser 1] heeft ná de zitting nog een formulier proceskosten met daarbij een
declaratie van de advocaat aan de rechtbank gemaild. Alhoewel dit te laat is toegezonden (dit formulier moet vooraf of uiterlijk op de zitting worden ingeleverd), overweegt de rechtbank dat eisers recht hebben op een vergoeding van de proceskosten. De advocaat heeft zich weliswaar na het indienen van het beroepschrift teruggetrokken uit deze zaak, maar het is niet van belang op welk moment een gemachtigde in de procedure is betrokken. Het gaat om de vraag of hij of zij proceshandelingen heeft verricht die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor vergoeding in aanmerking komen [2] . Dat is hier het geval. De te vergoeden proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 178,- per zaak vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 748,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- per zaak (totaal € 890,-) aan
eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3200.