ECLI:NL:RBMNE:2021:4243

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
21/2682
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen en vernietiging uitspraak op bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. De naheffingsaanslag was opgelegd aan eiser voor het parkeren van zijn voertuig op een parkeerplaats in de gemeente Hilversum op 7 april 2021. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar was ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd was genomen, omdat deze was ondertekend door een onbekende medewerker van ParkeerService U.A. in plaats van de heffingsambtenaar zelf. De rechtbank oordeelt dat het mandaatbesluit, dat de medewerker de bevoegdheid gaf om te beslissen op bezwaarschriften, niet op de juiste wijze bekend was gemaakt en daardoor niet in werking is getreden. Hierdoor is de uitspraak op bezwaar vernietigd en is het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2682

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen ongegrond is verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan [adres] in de gemeente Hilversum op 7 april 2021.
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, door een medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. Een naam van de medewerker staat niet vermeld bij de ondertekening van de uitspraak op bezwaar.
5. De rechtbank is er, op grond van mededelingen van verweerder in andere beroepszaken met vergelijkbare uitspraken op bezwaar [1] , mee bekend dat dit een misslag is en dat bedoeld is dat de uitspraak op bezwaar weliswaar namens de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum is genomen. De rechtbank gaat hier dan ook van uit. Om die reden wordt de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum als verwerende partij aangemerkt.
6. Verder stelt de rechtbank vast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum op 11 februari 2020 het Aanwijzingsbesluit belastingambtenaren 2020 heeft vastgesteld. Dit aanwijzingsbesluit is op 11 februari 2020 in werking getreden. Dit aanwijzingsbesluit is van toepassing op het besluit in deze zaak. In artikel 1, lid 3, van dit aanwijzingsbesluit is de directeur van Coöperatie ParkeerService U.A. (de directeur) aangewezen als heffingsambtenaar. Dit betekent dat de directeur bevoegd was om op het bezwaar te beslissen. In deze zaak heeft niet de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar genomen, maar een onbekende medewerker van ParkeerService U.A. namens de heffingsambtenaar.
7. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat de directeur in een intern mandaat aan de functie medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. mandaat heeft verleend om namens hem te beslissen op bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen. In de hiervoor onder 4 genoemde beroepszaken heeft verweerder toegelicht dat de naam van een medewerker vanwege privacyredenen niet in de uitspraak op bezwaar wordt vermeld, maar dat de naam van de betreffende medewerker wel staat geregistreerd in het systeem waardoor de naam is te achterhalen. Verder heeft verweerder in die zaken verklaard dat het mandaatbesluit niet is gepubliceerd of op andere wijze naar buiten toe bekend is gemaakt.
8. Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit [2] , gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Omdat het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Het beroep is daarom gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
9. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door de heffingsambtenaar zelf is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
10. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
11. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is op 26 augustus 2021 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing zal door publicatie op rechtspraak.nl openbaar worden gemaakt.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

2.Gst. 2011/3: noot van R.J.M.H. de Greef bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8720.