ECLI:NL:RBMNE:2021:4241

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
21/1110
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen van de gemeente Woerden

Op 26 augustus 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een inwoner van Woerden, en de heffingsambtenaar van de gemeente Woerden. Eiser had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van een naheffingsaanslag parkeerbelastingen, die was opgelegd omdat hij zijn voertuig met kenteken [kenteken] had geparkeerd op een parkeerplaats aan WILLEMSHOF in Woerden op 16 februari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen, omdat deze niet was ondertekend door de juiste heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om de naheffingsaanslag op te leggen, omdat het mandaat niet correct was bekendgemaakt volgens de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd. De heffingsambtenaar is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is bepaald dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Woerden, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen ongegrond is verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan WILLEMSHOF in de gemeente Woerden op 16 februari 2021.
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, door een medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. Een naam van de medewerker staat niet vermeld bij de ondertekening van de uitspraak op bezwaar.
5. De rechtbank is er, op grond van mededelingen van verweerder in andere beroepszaken met vergelijkbare uitspraken op bezwaar [1] , mee bekend dat dit een misslag is en dat bedoeld is dat de uitspraak op bezwaar namens de heffingsambtenaar van de gemeente Woerden is genomen. De rechtbank gaat hier dan ook van uit. Om die reden wordt de heffingsambtenaar van de gemeente Woerden als verwerende partij aangemerkt.
6. Verder heeft [A] als heffingsambtenaar van de gemeente Woerden bij brief van 12 mei 2021 desgevraagd een intern mandaatsbesluit van 25 juli 2019 overgelegd waarin de bestuurder, tevens directeur van Coöperatie Parkeerservice U.A. aan de medewerkers van de afdeling parkeerrechten mandaat heeft verleend voor het nemen van beslissingen op bezwaarschriften gericht op de heffing van parkeerbelasting. Daarbij is ook opgemerkt dat het college van Woerden heeft verzuimd de directeur-bestuurder van de Parkeerservice aan te wijzen als heffingsambtenaar, dat het besluit onbevoegd is genomen en dat de heffingsambtenaar het gebrek wil herstellen door de uitspraak in bezwaar te bekrachtigen.
7. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Het besluit is genomen namens de heffingsambtenaar, waarmee kennelijk, gelet op de brief van 12 mei 2021 was bedoeld: de bestuurder-directeur van Parkeerservice. Uit die brief blijkt echter dat deze niet is aangewezen als heffingsambtenaar voor parkeerbelastingen, zodat deze ook niet bevoegdheden aan de medewerkers van de afdeling parkeerrechten kon mandateren.
7.1
Overigens is de rechtbank uit de hiervoor onder 5 genoemde andere beroepszaken bekend dat het overgelegde interne mandaatsbesluit niet is gepubliceerd of op andere wijze naar buiten toe bekend is gemaakt.
7.2
Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit [2] , gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Omdat het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. Ook om die reden zou de uitspraak op bezwaar niet bevoegd door een medewerker van de afdeling parkeerrechten in mandaat kunnen worden genomen.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat het bevoegdheidsgebrek niet is hersteld door de bekrachtiging door Verhoef. De rechtbank heeft namelijk niet vast kunnen stellen dat Verhoef wél op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is aangewezen als heffingsambtenaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden. Er is geen aanwijzingsbesluit overgelegd en de rechtbank is daarmee ook niet ambtshalve bekend.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb) en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
10. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door een door het college van burgemeester en wethouders als heffingsambtenaar voor parkeerbelastingen aangewezen persoon is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
11. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is op 26 augustus 2021 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing zal door publicatie op rechtspraak.nl openbaar worden gemaakt.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

2.Gst. 2011/3: noot van R.J.M.H. de Greef bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8720.