Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 11 november 2020
- de mondelinge behandeling van 16 februari 2021, waar namens [eiseres] mevrouw [A] (jurist van [onderneming 1] ) is verschenen met mr. Botterblom en namens [gedaagde] mevrouw [B] (mede bestuurder) is verschenen met mr. Van Gasteren. Mr. van Gasteren heeft tijdens de mondelinge behandeling beknopte spreekaantekeningen voorgedragen.
2.De feiten
3.Het geschil
[eiseres] betaling van het bedrag dat volgens [eiseres] onder het beslag doel heeft getroffen, te weten € 12.389,91 (dat is het verschil tussen € 632.488,78 en € 620.098,87) én betaling van € 21.999,99, welk bedrag [gedaagde] na beslaglegging contant aan [onderneming 2] heeft betaald (zie hierboven, sub 2.2.).
4.De beoordeling
[onderneming 3])).
[onderneming 3]-arrest). Het enkele feit dat [gedaagde] in de buitengerechtelijke verklaring heeft gesteld nog iets aan [onderneming 2] verschuldigd te zijn, rechtvaardigt niet dat zij dat bedrag aan [eiseres] moet betalen wanneer die verklaring in rechte is herroepen en daarbij is komen vast te staan (zie hierboven, sub 4.8 slot) dat [gedaagde] ten tijde van de beslaglegging niets aan [onderneming 2] was verschuldigd. Het beslag heeft dan ook nooit doel getroffen en de buitengerechtelijke verklaring biedt geen zelfstandige rechtsgrond voor betaling. Aan die verklaring komt geen werking meer toe en [gedaagde] is niet gehouden conform die (herroepen) verklaring aan [eiseres] te voldoen.
salaris advocaat € 2.228,00(2 punten x tarief € 1.114,00)