ECLI:NL:RBMNE:2021:4226

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
20/2799
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar naheffingsaanslag parkeerbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. De naheffingsaanslag was opgelegd aan eiser voor het parkeren van zijn voertuig op 9 december 2019 aan de ’S Gravelandseweg in Hilversum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door een medewerker van ParkeerService U.A. namens de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, maar dat deze medewerker niet bevoegd was om dit te doen. Dit kwam voort uit het feit dat het mandaatbesluit, dat de medewerker de bevoegdheid verleende, niet op de juiste wijze was bekendgemaakt volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor was de uitspraak op bezwaar onbevoegd genomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser gegrond is, omdat de uitspraak op bezwaar vernietigd moest worden. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2799

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan
’S Gravelandseweg in de gemeente Hilversum op 9 december 2019.
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, door een medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. Een naam van de medewerker staat niet vermeld bij de ondertekening van de uitspraak op bezwaar.
5. De rechtbank is er, op grond van mededelingen van verweerder in andere beroepszaken met vergelijkbare uitspraken op bezwaar [1] , mee bekend dat dit een misslag is en dat bedoeld is dat de uitspraak op bezwaar weliswaar namens de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum is genomen. De rechtbank gaat hier dan ook van uit. Om die reden wordt de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum als verwerende partij aangemerkt.
6. Verder stelt de rechtbank vast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum op 11 februari 2020 het Aanwijzingsbesluit belastingambtenaren 2020 heeft vastgesteld. Dit aanwijzingsbesluit is op 11 februari 2020 in werking getreden. Dit aanwijzingsbesluit is van toepassing op de besluiten in deze zaak. In artikel 1, lid 3, van dit aanwijzingsbesluit is de directeur van Coöperatie ParkeerService U.A. (de directeur) aangewezen als heffingsambtenaar. Dit betekent dat de directeur bevoegd was om op het bezwaar te beslissen. In deze zaak heeft niet de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar genomen, maar een onbekende medewerker van ParkeerService U.A. namens de heffingsambtenaar.
7. Verweerder heeft een intern mandaatbesluit overgelegd waarbij de directeur aan de functie medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. mandaat heeft verleend om namens hem te beslissen op bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen. In de hiervoor onder 4 genoemde beroepszaken heeft verweerder toegelicht dat de naam van een medewerker vanwege privacyredenen niet in de uitspraak op bezwaar wordt vermeld, maar dat de naam van de betreffende medewerker wel staat geregistreerd in het systeem waardoor de naam is te achterhalen. Verder heeft verweerder in die zaken verklaard dat het mandaatbesluit niet is gepubliceerd of op andere wijze naar buiten toe bekend is gemaakt.
8. Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit [2] , gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Omdat het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Het beroep is daarom gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
9. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door de heffingsambtenaar zelf is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
10. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
11. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is op 20 juli 2021 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing zal door publicatie op rechtspraak.nl openbaar worden gemaakt.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

2.Gst. 2011/3: noot van R.J.M.H. de Greef bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8720.