ECLI:NL:RBMNE:2021:4178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
21/1196
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoofdverblijf van eiseres in het kader van de Participatiewet en de terugvordering van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]. Eiseres ontving sinds 2 november 2017 een bijstandsuitkering, maar verweerder heeft deze uitkering per 19 maart 2020 beëindigd en teruggevorderd over een periode van bijna twee jaar. De reden hiervoor was dat verweerder twijfels had over het hoofdverblijf van eiseres op het opgegeven uitkeringsadres. Eiseres heeft betoogd dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en heeft dit onderbouwd met verschillende stellingen, zoals het regelmatig slapen op het adres en het betalen van huur. Verweerder heeft echter onderzoek gedaan en concludeerde dat eiseres in de periode in geding niet op het uitkeringsadres verbleef, onderbouwd met verklaringen van de hoofdbewoner en buurtbewoners, alsook financiële transacties die voornamelijk in [plaats] plaatsvonden.

De rechtbank heeft de bewijslast bij verweerder gelegd, maar oordeelde dat de onderbouwing van verweerder voldoende was om te concluderen dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij elders verbleef. Hierdoor was verweerder gerechtigd om de uitkering in te trekken en het onterecht betaalde bedrag terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in deze zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.A. Versteegh),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigde: J. Hiemstra).

Procesverloop

Met het besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (hierna: bijstandsuitkering) beëindigd, ingetrokken en teruggevorderd.
Met het besluit van 19 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met de brieven van 25 juni 2021 heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor de zitting en de datum, het tijdstip en naam van de behandelend rechter meegedeeld. Vervolgens heeft de rechtbank op 17 augustus 2021 per e-mail skypelinks verzonden aan partijen om deel te kunnen nemen aan de zitting. Hierbij is het e-mailadres van verweerder gebruikt, zoals hij dat onderaan het verweerschrift heeft vermeld. Desondanks was de gemachtigde bij aanvang van de zitting niet aanwezig en niet telefonisch bereikbaar op het door hem opgegeven rechtstreekse telefoonnummer. Vervolgens heeft de griffier de gemachtigde bereikt op zijn privé telefoonnummer. Medegedeeld is dat de zitting is aangevangen en dat zal worden bekeken op welke wijze de situatie zal worden opgelost.
Eiseres heeft benadrukt dat zij graag wilde dat de zitting zou doorgaan op 24 augustus 2021, vanwege het voor haar belastende karakter van de nu al langer lopende procedure. Vervolgens heeft de griffier opnieuw geprobeerd de gemachtigde telefonisch te bereiken om te bespreken dat de zitting doorgang zal vinden. Dit is niet gelukt.
Verweerder is op juiste wijze uitgenodigd voor de zitting en eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen aanhouding van de zitting. De rechtbank heeft dan ook het beroep op 24 augustus 2021, door middel van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig samen met haar gemachtigde. Verweerder was niet aanwezig.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiseres heeft sinds 2 november 2017 een bijstandsuitkering, naar de norm voor een alleenstaande die het hoofdverblijf heeft in de woning met twee anderen van 21 jaar of ouder. Als adres heeft eiseres opgegeven [adres 1] te [woonplaats] (hierna: het uitkeringsadres). De kamer die eiseres bij verweerder heeft opgegeven is onderdeel van de woning van de schoonouders van haar zoon. Bij verweerder zijn op enig moment twijfels ontstaan over of zij wel daadwerkelijk haar hoofdverblijf had op dit adres. Om deze reden heeft verweerder onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiseres. Volgens verweerder zijn er diverse omstandigheden, waaruit kan worden opgemaakt dat eiseres niet op het uitkeringsadres heeft gewoond.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres beëindigd per 19 maart 2020, ingetrokken over de periode van 2 november 2017 tot en met 31 augustus 2019 en teruggevorderd over de periode van 2 november 2017 tot en met 30 september 2019 tot een totaalbedrag van € 14.898,94.
3. Eiseres heeft verweerder gemeld dat zij per 1 september 2019 de bijstandsuitkering wilde beëindigen, omdat zij per die datum is gaan werken.
Standpunt eiseres (in essentie weergegeven)
4. Op de zitting heeft eiseres verduidelijkt dat zij zich niet verzet tegen de terugvordering voor zover die betrekking heeft op de onverschuldigd betaalde uitkering na 1 september 2019. Haar beroep is gericht tegen de terugvordering over de periode 2 november 2017 tot en met 31 augustus 2020 (de periode in geding). [1] Eiseres stelt dat zij haar hoofdverblijf in de periode in geding had op het uitkeringsadres en onderbouwt dit met verschillende stellingen en indicaties. Zo stelt zij dat zij vrijwel elke nacht op het uitkeringsadres heeft geslapen en zover mogelijk de huur heeft betaald. Er zijn in ieder geval afschrijvingen voor de maanden oktober 2018 tot en met januari 2019 en maart en april 2019. Ook stelt eiseres dat zij huur contant heeft betaald. Eiseres heeft een huurovereenkomst overgelegd en meegedeeld dat zij in het bezit was van een sleutel van het huis. Verder stelt eiseres dat de woning was ingericht met bed, verzorgingsproducten, stoel en kleding en dat zij haar post op het uitkeringsadres heeft ontvangen.
5. Dat eiseres inderdaad regelmatig in [plaats] was, is te verklaren door de omstandigheden waarin zij verkeerde. Haar sociale leven speelde zich met name in [plaats] af, omdat zij daar lang heeft gewoond en hulpbehoevende familieleden heeft. Eiseres was mantelzorgster voor haar ex-man, broer en zus. Daarnaast had eiseres nog een diëtiste in [plaats] . Ook was haar kamer op het uitkeringsadres maar 8 m2 zodat zij niet hele dagen in deze kleine ruimte kon verblijven.
6. Verder stelt eiseres dat het onderzoek dat verweerder heeft uitgevoerd naar de woonsituatie van eiseres te wensen over laat. Verweerder heeft geen huisbezoek afgelegd, waarbij de gehuurde kamer van eiseres is bekeken. Er zijn alleen gesprekken met de bewoners gevoerd. Met het buurtonderzoek is - ook gezien hetgeen hiervoor onder 4 en 5 is vermeld - op geen enkele wijze aangetoond dat eiseres niet op het uitkeringsadres zou verblijven.
Standpunt verweerder (in essentie weergegeven)
7. Verweerder stelt dat uit alle feiten en omstandigheden in samenhang bezien volgt dat eiseres in de periode in geding niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Verweerder onderbouwt dit onder meer met een verklaring van de hoofdbewoner, die op 24 september 2019 heeft verteld dat eiseres de afgelopen 22 maanden niet echt op het uitkeringsadres heeft verbleven. Ook wijst verweerder op een verklaring van eiseres van 12 september 2019 waaruit volgt dat zij het centrum van haar maatschappelijk leven in [plaats] heeft. Daarnaast wijst verweerder op verklaringen van buurtbewoners. Verder beargumenteert verweerder dat het waterverbruik op het uitkeringsadres voor een driepersoonshuishouden (te) laag was. Daarbij zijn Facebookberichten bijgevoegd. Tot slot heeft verweerder zich gebaseerd op financiële transacties waaruit blijkt dat van de 82 pintransacties er 79 in [plaats] hebben plaatsgevonden en slechts 1 in [woonplaats] . Ook blijkt uit het onderzoek van verweerder dat eiseres de hypotheek en vaste lasten tot en met augustus/ september 2018 heeft betaald voor de woning aan de [adres 2] te [plaats] , terwijl er voor een groot deel van de periode in geding geen (bewijzen van) huurbetalingen terzake het uitkeringsadres zijn verstrekt aan verweerder.
8. Eiseres had uit eigen beweging aan verweerder moeten meedelen dat zij elders verbleef. Nu zij dit niet heeft gedaan heeft zij de inlichtingenplicht geschonden. [2] Om deze reden was verweerder gehouden de uitkering in te trekken en het ten onrechte betaalde bedrag terug te vorderen. [3]
Beoordeling door de rechtbank
9. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder met juistheid aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat eiseres in de periode in geding niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Allereerst gaat het erom op wie de bewijslast rust. Vervolgens zijn concrete gegevens van belang die aanduiden waar het zwaartepunt van eiseres haar persoonlijk leven lag.
Hoofdverblijf, zwaartepunt van het persoonlijk leven
10. De beëindiging, intrekking en herziening van de bijstandsuitkering van eiseres zijn belastende besluiten. Om deze reden rust de bewijslast dat eiseres niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, in beginsel op verweerder.
11. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [4] De rechtbank zal in het navolgende concreet ingaan op indicaties en contra- indicaties met betrekking tot het hoofdverblijf van eiseres.
12. De rechtbank overweegt dat de ondertekende verklaring van mevrouw [A] , hoofdbewoonster van het uitkeringsadres, van 24 september 2019 van belang is (productie 13). Zij heeft onder meer verklaard:
“(…). Ik kan u zeggen dat zij hier in het begin een paar nachten heeft geslapen, maar dit was op een hand te tellen.”
“(…) [eiseres] heeft hier een inschrijfadres sinds 2 november 2017 en zij heeft hier niet echt verbleven in de afgelopen 22 maanden”en
“Ik heb nooit begrepen waarom zij wel af en toe een betaling aan ons overmaakte terwijl zij geen gebruik van de kamer bij ons maakte.(…)”Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres de huurbetalingen over een lange periode [5] niet heeft aangetoond. Er zijn langere tijd geen afschrijvingen van eiseres haar rekening gedaan voor het betalen van de huur. Eiseres betwist dit niet. Ook weerspreekt zij niet dat de opnames van haar rekening onvoldoende zijn geweest om de huur in de periode in geding contant te betalen. Wel brengt eisers hier tegenin dat zij een lage uitkering heeft ontvangen, naar de kostendelersnorm, en dat het dus niet verwonderlijk is dat het niet altijd lukte alle vaste lasten hiervan te voldoen. Eiseres heeft geen kwitanties van de verhuurder ontvangen en stelt contante betalingen in goed vertrouwen te hebben gedaan. Opvallend is dat eiseres nog wel een periode [6] diverse vaste lasten heeft voldaan voor de woning aan de [adres 2] te [plaats] . Verder heeft het overgrote deel van de financiële transacties in [plaats] plaatsgevonden en niet in [woonplaats] . Daarnaast heeft eiseres zelf verklaard dat zij regelmatig in [plaats] was en dat haar sociale leven zich met name daar afspeelde.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder de stellingen van eiseres dat zij haar post op het uitkeringsadres heeft ontvangen, dat haar kamer was ingericht en dat zij in het bezit was van een sleutel, niet heeft betwist. De stelling van eiseres dat zij iedere nacht op het uitkeringsadres zou hebben geslapen staat echter haaks op de verklaring van mevrouw [A] . Verder heeft eiseres weliswaar een huurovereenkomst overgelegd, maar er zijn onvoldoende aanknopingspunten dat hier daadwerkelijk invulling aan is gegeven.
14. De rechtbank oordeelt dat al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien voldoende onderbouwing vormt voor het standpunt van verweerder dat eiseres in de periode in geding niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
16. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 3 september 2021 en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het gaat om bijstandsuitkering en hieraan gerelateerde emolumenten (eventueel vakantiegeld), die in deze periode zijn uitgekeerd en opgebouwd.
2.artikel 17 van de Participatiewet (Pw)
3.artikel 54, derde lid, van de Pw
4.uitspraak van de Raad van 8 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3184 r.o. 4.3
5.in ieder geval 2 november 2017 tot en met 7 oktober 2018
6.tot en met augustus/ september 2018