ECLI:NL:RBMNE:2021:4140

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
21_2409
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor docent functie in verband met zedendelict

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister voor Rechtsbescherming, vertegenwoordigd door de Algemeen Directeur Justis. De eiser had een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aangevraagd voor de functie van docent bij een onderwijsinstelling, maar deze aanvraag werd geweigerd vanwege een zedendelict dat eiser in het verleden had gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, Justis, terecht heeft geoordeeld dat het zedendelict een risico vormt voor de uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Eiser had niet voldoende aangetoond dat hij enkel met meerderjarigen zou werken, en de rechtbank oordeelde dat de overgelegde informatie over de beoogde functie onvoldoende was om het risico op contact met minderjarigen uit te sluiten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de tijd sinds de veroordeling van eiser nog te kort was om te concluderen dat het gevaar voor de samenleving voldoende was afgenomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de weigering van de VOG.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, de Algemeen Directeur Justis, verweerder

(gemachtigde: mr. K.W. Hau).

Procesverloop

In het besluit van 26 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiser een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verstrekken voor de functie van docent bij [naam] in [plaats] .
In het besluit van 26 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft een VOG aangevraagd voor de functie ‘docent’ bij [naam] in [plaats] .
Verweerder heeft in het kader van de beoordeling van de aanvraag van eiser het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) geraadpleegd. In dit systeem worden alle misdrijven en een groot aantal overtredingen van natuurlijke personen en rechtspersonen geregistreerd. Verweerder heeft geconstateerd dat eiser in het JDS voorkomt met een zedendelict, waarvoor hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Eiser is op 18 september 2018 veroordeeld wegens het seksueel binnendringen van het lichaam van een persoon beneden de 12 jaar, meerdere malen gepleegd, het aanbieden en/of vertonen van pornografische afbeeldingen aan personen beneden de 16 jaar en het bezit, vervaardigen en verspreiden van kinderpornografie. Hij heeft daar een gevangenisstraf van 40 maanden voor gekregen, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. In het kader van het voorwaardelijke deel van de straf heeft eiser een proeftijd van 5 jaren gekregen die nog loopt tot 2 oktober 2023, en dient eiser zich te houden aan een aantal algemene en bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden houden, onder meer, in dat eiser zich moet gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende instantie, dat hij meewerkt aan diagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling en dat hij gedurende de proeftijd niet werkzaam zal zijn als leerkracht van kinderen tot 18 jaar en dat hij geen functie zal vervullen waarin hij direct met kinderen tot 18 jaar werkzaam zal zijn.
De veroordeling van eiser is de reden dat verweerder de afgifte van de VOG heeft geweigerd. Volgens verweerder wordt met deze veroordeling voldaan aan het zogenoemde objectieve criterium om de VOG te weigeren. Daarbij wordt gekeken of het zedendelict waarvoor eiser is veroordeeld een risico vormt bij de uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Verweerder is van mening dat hiervan sprake is, omdat niet kan worden uitgesloten dat eiser in de functie (ook) les gaat geven aan minderjarigen, én omdat sprake is van een functie waarbij sprake is van een gezags- en afhankelijkheidsrelatie en waarbij gewerkt wordt met kwetsbare personen. Bij het objectieve criterium wordt niet gekeken naar de persoon van eiser zelf. Dat het zedendelict zich heeft voorgedaan in de privésfeer is voor verweerder daarom niet relevant. Ook ziet verweerder geen aanleiding om op basis van het subjectieve criterium toch over te gaan tot verstrekking van de VOG. Daar is volgens het beleid van verweerder bij zedendelicten ook maar zeer beperkt ruimte voor. Verweerder vindt dat er sinds de veroordeling nog onvoldoende tijd is verstreken om te oordelen dat het gevaar voor de samenleving (voldoende) is afgenomen. Daarbij acht verweerder ook van belang dat de proeftijd van eiser nog loopt.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Eiser gaat namelijk niet met minderjarigen werken. Dat dit niet meer mag heeft eiser geaccepteerd. Het is ook onderdeel van zijn voorwaarden. Eiser wil een opleiding doen tot NT2-docent, en komt daarbij alleen in aanraking met volwassenen. De opleiding tot docent van de Internationale Schakelklas voor minderjarigen, die [naam] ook verzorgt, is een totaal andere opleiding en functie, die eiser ook niet ambieert. Verweerder heeft dat miskend. Omdat eiser alleen volwassenenonderwijs zou gaan geven zijn de overwegingen van verweerder over de voorbeeldfunctie en het opvoedkundig element ook niet van toepassing. Verweerder heeft dan ook ten onrechte getoetst aan het screeningsprofiel van ‘docent’. De VOG is immers aangevraagd voor de opleiding tot docent in het volwassenenonderwijs. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder, indien al voldaan zou zijn aan het objectieve criterium, op grond van zijn persoonlijke omstandigheden alsnog had moeten overgaan tot het verlenen van de VOG. Uit de rapporten van deskundigen volgt dat de kans op herhaling klein is. Eiser heeft succesvol een behandeling ondergaan. In de opleiding die eiser voor ogen heeft is dat risico sowieso zeer klein omdat hij daar niet in aanraking komt met minderjarigen. Verder vraagt eiser zich af waarom het tijdsverloop niet voldoende zou zijn, en welk tijdsverloop in de ogen van verweerder dan wel voldoende is.
Het objectieve criterium
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens weigert verweerder de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan. Volgens paragraaf 3.2.4 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 bepaalt de relatie tussen het gepleegde delict en de functie die de aanvrager gaat uitoefenen of het strafbare feit, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefenen van die functie. De belemmering kan bestaan op grond van: a) de aard van het delict en/of, b) de locatie waar de werkzaamheden worden verricht. Bij zedendelicten wordt – naast het voorgaande – óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Indien daarvan sprake is en de belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefenen van de functie, dan is het verscherpt toetsingskader als beschreven in paragraaf 3.3.2 van toepassing.
Uit paragraaf 3.3 van de Beleidsregels volgt dat op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (paragraaf 3.3.1) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.3.2 van toepassing is (zie daarover hierna onder rechtsoverweging 9).
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van het objectieve criterium moet kijken of het
specifiekezedendelict wat door eiser gepleegd is een risico vormt bij de uitoefening van de functie die eiser voor ogen heeft. [1] Eiser heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen met een minderjarige en aan het vervaardigen, bezit en verspreiden van kinderporno. Bij hem is pedofilie vastgesteld door zijn behandelaren. Het risico dat uitgaat van de delicten ziet dan ook primair op minderjarigen. Bij de beoordeling van het risico moet rekening worden gehouden met deze specifieke delicten. Verweerder is er voor zijn beoordeling vanuit gegaan dat contact met minderjarigen binnen de functie in het licht van de specifieke delicten moet worden voorkomen. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is het in deze zaak daarom van belang om te weten of eiser in zijn beoogde functie wel of niet in aanraking zal komen met minderjarigen.
9. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiser met de overgelegde informatie over zijn beoogde functie/opleidingstraject onvoldoende heeft aangetoond dat hij enkel met meerderjarigen zal gaan werken. Verweerder heeft in dat kader aan eiser gevraagd om een door [naam] ondertekende functieomschrijving, waaruit dat volgt. Ondanks dat eiser daartoe in de gelegenheid is gesteld heeft hij een dergelijke functieomschrijving niet overgelegd. Wel overlegt eiser een brochure van [naam] over de opleiding tot NT2-docent. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit de brochure niet kan worden afgeleid dat eiser tijdens het opleidingstraject niet (ook) met minderjarigen in aanraking komt. Zo wijst verweerder er terecht op dat uit deze brochure volgt dat [naam] (ook) een opleiding aanbiedt tot docent van een Internationale Schakelklas (ISK) voor minderjarigen met een niet-Nederlandse achtergrond, dat de opleiding deels uit het lopen van stage bestaat, dat een kandidaat in staat moet zijn om les te geven aan jongeren en volwassen, en dat [naam] als organisatie (ook) docenten inzet in het primair en voortgezet onderwijs. Van een strikte scheiding tussen volwassenenonderwijs en onderwijs aan minderjarigen blijkt niet. De enkele stelling van eiser dat hij niet met minderjarigen zal gaan werken omdat hij daarmee in strijd zou handelen met de voorwaarden die zijn gesteld aan zijn veroordeling, maakt dat niet anders. Het gaat hier immers om de vraag of er feitelijk een mogelijkheid is dat eiser in de beoogde functie contact heeft met minderjarigen, en niet om de vraag of eiser zelf zal trachten dit te vermijden. Vast staat dat de VOG is aangevraagd met het screeningsprofiel ‘onderwijs’ voor de functie ‘docent’. Zoals verweerder terecht opmerkt dient volgens het beleid aan dit profiel te worden getoetst, tenzij dit evident onjuist is. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake nu de VOG, indien verstrekt, (mede) ziet op het stagedeel van de opleiding, en tevens op een periode na het behalen van het opleidingstraject. In dat geval zou eiser met de verstrekte VOG aan de slag kunnen als docent bij [naam] . Uit de brochure blijkt dat het te behalen certificaat toegang geeft tot alle scholen en instituten die volwasseneneducatie, inburgering of ISK-onderwijs aanbieden, waardoor het ook toegang geeft tot onderwijs aan minderjarigen. Verweerder heeft daarom in redelijkheid overwogen dat de enkele stelling van eiser dat hij nooit meer kan/wil werken met minderjarigen onvoldoende is voor het oordeel dat er kan worden uitgesloten dat er een risico bestaat voor de samenleving indien het strafbare feit in de beoogde functie zou worden herhaald. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat voldaan is aan het objectieve criterium. De vraag of de zedendelicten van eiser in de weg staan aan het geven van onderwijs
enkel aan volwassenenkon daarmee onbeantwoord blijven.

Het subjectieve criterium

10. Volgens paragraaf 3.3.2. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 bestaat bij een veroordeling tot een gevangenisstraf voor misdrijven tegen de zeden in de afgelopen twintig jaar slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een afhankelijkheidsrelatie en een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. De VOG kan dan alleen worden afgegeven als de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de (persoonlijke) omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om, ondanks de risico’s voor de samenleving, toch over te gaan tot het verstrekken van de gevraagde VOG. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat de zedendelicten recent zijn gepleegd, dat de delicten eiser door de strafrechter zwaar zijn aangerekend en dat er nog een proeftijd loopt. In die periode heeft de rechter als bijzondere voorwaarde bepaald dat eiser niet met minderjarigen mag werken. Gezien de beperkte informatie die eiser heeft aangeleverd over de beoogde opleiding/functie kan niet worden uitgesloten dat dit wel gebeurt. De stelling van eiser dat het risico op recidive volgens zijn behandelaren laag is, maakt dat niet anders, en volgt overigens ook niet evident uit de rapporten van de deskundigen. De Waag schat is het risico op recidive, in vergelijking met het moment van aanmelding, in als ‘verminderd’. Echter, dit heeft volgens hen met name te maken met het feit dat eiser op dit moment geen alcohol meer drinkt. Het hervatten van alcoholgebruik zal de kans op recidive navenant verhogen, aldus De Waag. Door de reclassering wordt het recidiverisico ingeschat als gemiddeld. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat nog onvoldoende tijd is verstreken sinds het plegen van de delicten, om te kunnen oordelen dat het risico voor de maatschappij voldoende is afgenomen. Hierbij is van belang dat het kenmerkend is voor het plegen van een zedendelict dat de onrust in de maatschappij ingrijpender is en langer aanhoudt, zodat het gerechtvaardigd wordt geacht een niet in duur beperkte terugkijktermijn te hanteren. Verweerder heeft verder rekening gehouden met het feit dat de weigering van de VOG betekent dat eiser zijn beoogde functie niet kan uitoefenen. Dat eiser nu niet de opleiding tot NT2 docent kan volgen is inherent aan de weigering van de VOG en volgt met name uit het feit dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat eiser in de beoogde functie niet met minderjarigen in aanraking komt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid overwogen dat de belangen van de maatschappij op dit moment zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij het verkrijgen van de VOG.
10. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 26 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter en de griffier zijn verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:620).