Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 11 maart 2021, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had bezwaar gemaakt tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, omdat dit college niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de brief van de opposant van 26 september 2020 niet kon worden aangemerkt als een ingebrekestelling volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant ging in verzet, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak en dat er geen zitting nodig was.
Tijdens de zitting op 16 juli 2021 was de opposant aanwezig, terwijl het college werd vertegenwoordigd door de heer O. Boubkari. De rechtbank heeft in deze verzetzaak enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was en of er inderdaad geen zitting nodig was. De opposant voerde aan dat zijn brief van 26 september 2020 voldeed aan de eisen voor een ingebrekestelling, zoals verduidelijkt in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 december 2014. De rechtbank oordeelde echter dat de brief van de opposant slechts een herinnering was en niet voldeed aan de voorwaarden voor een ingebrekestelling.
De rechtbank concludeerde dat de opposant niet had voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bepaald in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb. Het verzet werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 11 maart 2021 in stand blijft. De beslissing werd uitgesproken door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.