ECLI:NL:RBMNE:2021:4048
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats] vastgesteld op € 276.000,- per 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 31 mei 2021 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn bezwaren toegelicht. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser voerde aan dat hij geen inzicht had gekregen in de KOUDV-factoren en het indexeringspercentage, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning correct was vastgesteld. Eiser's argumenten over de indexering en de m2-prijs van de aanbouw werden door de rechtbank niet gevolgd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.