5.3Het oordeel van de rechtbank
16-039791-20
Feit 1
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij dit feit – voor zover bewezen verklaard door de rechtbank – heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar alleen opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
- de aangifte door [slachtoffer 1] van 27 oktober 2019;
- een tapgesprek van 26 oktober 2019;
- de verklaring van verdachte op de zitting.
Feit 2
Op 2 november 2019 deed [slachtoffer 2] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat hij die dag om 14.00 uur zijn huis aan de [adres] in [plaats] had verlaten. Om 16.30 uur kwam hij weer terug. Hij zag toen dat de poort en de achterdeur open stonden. De achterdeur, die zijn vrouw bij het verlaten van het huis had afgesloten, was beschadigd. De daders hadden een kluis, sieraden en een grijze kliko meegenomen.Uit de bijlage bij de aangifte blijkt dat ook meerdere munten zijn gestolen.
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] van 2 november 2019 om 14.12 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Rij met de kofferbak naar de tuin toe van deze huis
[medeverdachte 5] : Ik heb geen sleutel
[medeverdachte 1] : Ze hebben kloeso he”.
In het hierboven besproken tapgesprek maakte de telefoon van [medeverdachte 1] gebruik van een paallocatie aan de [adres] in [plaats] . De afstand tussen de paallocatie en de plek waar de inbraak plaatsvond is nog geen 500 meter.
Op de camerabeelden van de [adres] in [plaats] zag de politie dat tussen 14.06 uur en 14.22 uur vijf of zes jongens voorbij komen. Om 14.22 uur zijn twee van die jongens te zien. Eén van hen trekt een grijze kliko met zich mee. De jongen met de kliko lijkt een vrij scherpe bocht te draaien, alsof hij van achter de haag van [adres] vandaan komt.[medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [verdachte] zijn op die beelden herkend door verbalisant [verbalisant] .
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] van 2 november 2019 om 14.25 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Ik en [verdachte] hebben net een kist/doos gepakt. Mogen we naar boven om hem bij jou open te maken.
[medeverdachte 4] : Wat is mijn percentage?
[medeverdachte 1] : Wij gaan hem met z’n tweeën open maken en zij blijven beneden kijken of er niemand aan komt.
[medeverdachte 4] : Waar hebben jullie hem vandaan ver weg of dichtbij?
[medeverdachte 1] : Dichtbij maar niet uit [adres]
[medeverdachte 4] : Kom naar boven”.
Op de camerabeelden van flat [adres] zag de politie dat [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] rond 13.40 uur vertrekken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] rijden met de auto weg. De rest verdwijnt in dezelfde richting. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] komen binnen vijf minuten weer terug bij de flat. Om 14.29 uur komen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] aanlopen. Ze tillen een zwaar, rechthoekig voorwerp. [verdachte] komt daar achteraan. Om 14.44 uur komt ook [medeverdachte 5] bij de flat aan. [medeverdachte 3] komt om 15.18 uur aanlopen met een moker in zijn hand. [medeverdachte 6] komt erachteraan gerend.
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op 2 november 2019 om 15.15 uur zegt [medeverdachte 3] : “Moet ik die ding naar boven brengen ofzo”, waarop [medeverdachte 1] zegt: “Ja breng jij hem naar boven”. Op de achtergrond is te horen dat [medeverdachte 4] zegt: “hun moeten op de uitkijk”.
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] van 2 november 2019 om 17.01 uur wordt het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Barkie voor [medeverdachte 4] , bankoe voor [medeverdachte 2] , bankoe voor jou broertje en bankoe voor [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 5] : Joh en de rest doen wij door drieën toch?
[medeverdachte 1] : Joh ja [verdachte] vind het goed dan vind ik het ook goed”.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij heeft geholpen bij de inbraak en daar een geldbedrag voor heeft gekregen.
Interpretatie van de bewijsstukken
Op grond van de hierboven besproken bewijsstukken, in het bijzonder het tapgesprek waarin [medeverdachte 1] zegt dat hij en [verdachte] een kist/doos hebben gepakt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger verantwoordelijk is voor de inbraak aan de Nijenheim.
Feit 3
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Volgens vaste jurisprudentie betekent een organisatie: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt met alle andere personen van de organisatie, dat hij die kende of dat er steeds in dezelfde samenstelling werd samengewerkt (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Een organisatie is ‘crimineel’ als die organisatie het plegen van misdrijven als doel heeft. Voor het bewijs van dat doel kan van belang zijn of er misdrijven in het kader van de organisatie zijn gepleegd, of de samenwerking duurzaam en gestructureerd was en of de activiteiten van deelnemers die gericht waren op de verwezenlijking van het doel van de organisatie planmatig of stelselmatig waren (onder meer HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Tot slot is voor een bewezenverklaring volgens de Hoge Raad vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en bijdraagt aan het realiseren van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig doel heeft, maar niet welke concrete misdrijven er zijn of worden gepleegd (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Beoordeling
Gelet op het voorgaande moet de vraag worden beantwoord of in deze zaak sprake is geweest van een op het plegen van woninginbraken gerichte organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en, zo ja, of de verdachte heeft behoord tot dat criminele samenwerkingsverband en of hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen, of gedragingen heeft ondersteund, die verband hielden met de verwezenlijking van het plegen van woninginbraken.
Verdachte en de medeverdachten in dit onderzoek worden veroordeeld voor een aanzienlijke hoeveelheid woninginbraken en pogingen daartoe. De rechtbank verwijst daarvoor naar de hiervóór al besproken bewijsmiddelen voor de verschillende inbraken. Deze (pogingen tot) inbraken werden gepleegd door een min of meer vaste kern van dit samenwerkingsverband. Verdachte en de medeverdachten gingen in wisselende samenstelling op pad. Verdachte en de medeverdachten hebben aan de inbraken deelgenomen als dader of als medeplichtige.
De rechtbank komt op grond van het bewijs voor die gepleegde inbraken, andere tapgesprekken en de onderlinge belcontacten tussen de verdachten tot de conclusie dat sprake was van een zodanig gestructureerd samenwerkingsverband dat zich richtte op het plegen van woninginbraken, dat gesproken kan worden van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt.
Woninginbraken
Verdachte en de medeverdachten worden door de rechtbank veroordeeld voor het plegen van zeven woninginbraken. Zij hebben de inbraken in wisselende samenstelling gepleegd. In het overzicht hieronder is te zien wie bij welke inbraak betrokken was.
[medeverdachte 1]
[medeverdachte 3]
[medeverdachte 4]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 5]
[medeverdachte 6]
[verdachte]
[adres]
X
X
[adres]
X
X
[adres]
X
X
X
X
X
[adres]
X
X
X
[adres]
X
X
[adres]
X
X
X
X
X
X
[adres]
X
De zeven bewezenverklaarde woninginbraken zijn aan het licht gekomen doordat de politie telefoongesprekken van verschillende verdachten afluisterde. De inbraken zijn gepleegd in een periode van tien dagen (24 oktober 2019 tot en met 2 november 2019), met uitzondering van de inbraak aan de [adres] die op 1 oktober 2019 werd gepleegd. De rechtbank concludeert hieruit dat de meeste verdachten zich structureel bezighielden met het plegen van inbraken.
Uitvalsbasis
Uit de camerabeelden van flat [adres] , het huis van [medeverdachte 4] , blijkt dat de verdachten vaak vóór en na een inbraak in dat huis aanwezig waren.Uit camerabeelden blijkt dat de verdachten na een inbraak vaak met tassen of spullen onder kledingstukken terugkwamen. Dat was het geval bij de inbraken aan de [adres] , de [adres] , de [adres] en de [adres] . Ook blijkt uit tapgesprekken en camerabeelden dat gestolen goederen naar het huis van [medeverdachte 4] werden gebracht. Zo zegt [medeverdachte 4] in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] rondom de inbraak aan de [adres] dat [medeverdachte 1] de televisie en laptop moet komen brengen, maar dat hij niet met de lift mag.In het huis van [medeverdachte 4] zijn ook meerdere goederen afkomstig van inbraken gevonden.De rechtbank concludeert uit dit alles dat het huis van [medeverdachte 4] door de verdachten werd gebruikt als uitvalsbasis.
Belcontacten
De politie heeft op basis van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van de verdachten vastgesteld dat de verdachten veel onderling belcontact hebben gehad.De rechtbank betrekt dat bij haar beoordeling over de samenwerking tussen de verdachten.
Werkwijze en structuur
Uit het bewijs van de verschillende inbraken, wat hiervóór al per inbraak is besproken, volgt dat de verdachten een min of meer vaste werkwijze gebruikten en dat sprake was van een zekere structuur. De verdachten verzamelden vaak bij het huis van [medeverdachte 4] en kwamen daar later weer terug. Tijdens de inbraak gold een bepaalde taakverdeling, ook al voerde niet ieder groepslid steeds dezelfde taken uit en was niet steeds elk groepslid bij iedere inbraak aanwezig. Zo pleegden één of meerdere groepsleden de daadwerkelijke inbraak en stond een ander deel op de uitkijk of klaar met de vluchtauto om iedereen zo snel mogelijk van de plaats delict weg te krijgen. Voorafgaand, tijdens en na de inbraak hielden de verdachten veel telefonisch contact en voerden overleg, zo blijkt uit de tapgesprekken in het dossier. De gestolen goederen werden na een inbraak verkocht. Soms aan [medeverdachte 4] en soms aan anderen. Zo werd een televisie en laptop aan [medeverdachte 4] gekochten werd de buit van een andere inbraak ingeruild voor geld. De buit werd vervolgens over degenen die deel hadden genomen aan de inbraak verdeeld, zo blijkt bijvoorbeeld uit een tapgesprek dat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] voerde na de inbraak aan de [adres] .
Rolverdeling
Uit de tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 1] een leidende rol had bij het plegen van de inbraken. Hij stuurde de anderen aan en regelde de verdeling van de buit. Ook is hij bij de meeste inbraken betrokken. [medeverdachte 4] had een faciliterende rol; hij stelde zijn huis ter beschikking, leende zijn auto uit aan de andere verdachten en kocht gestolen goederen op. De overige verdachten hadden een uitvoerende rol bij het plegen van de inbraken.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [verdachte] . Met alle handelingen die hierboven omschreven zijn leverden alle verdachten, als lid van de organisatie, een wezenlijk aan het bereiken van het doel van de organisatie: het plegen van woninginbraken.
05-069484-21
Feit 1 en feit 2
Op 2 februari 2020 deed [slachtoffer 3] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij die dag om 9.15 uur haar huis aan de [adres] in [plaats] verliet. Toen zij rond 11.45 uur weer thuis kwam, zag zij dat er was ingebroken. Ze zag dat er een gat zat in het raam aan de achterkant van haar huis. Uit de bijlage bij de aangifte blijkt dat er een Samsung Galaxy, sieraden en een VVV-bon van € 20,- waren weggenomen. Het registratienummer van de telefoon is [nummer] .[slachtoffer 3] heeft ook een lijst overgelegd waarop de goederen staan die bij de inbraak zijn gestolen. Daar staat op dat ook een contant geldbedrag van € 7,- en € 8,- is gestolen.
Uit het forensisch onderzoek aan de woning van [slachtoffer 3] bleek dat er rondom het gat in het raam vettige vegen en verstoringen waren achtergelaten door een handschoen. De politie heeft de handschoensporen bemonsterd om te achterhalen of er biologische sporen waren achtergelaten (AAML2107NL en AAML2763NL). De politie zag ook dat er op het werkblad achter een inklimblad schoensporen stonden. Die schoensporen zijn veiliggesteld voor nader onderzoek (AAMW0815NL, AAMW0817NL, AAMW0818NL). Ook op de vloer op de eerste verdieping werd een schoenspoor gevonden. Ook dat spoor is veiliggesteld voor nader onderzoek (AAMW0816NL).
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: ‘NFI’) heeft onderzoek gedaan naar de hierboven genoemde bemonsteringen van de handschoensporen. Het NFI heeft de DNAprofielen in die sporen vergeleken met het DNA-profiel van verdachte, om te kijken of de sporen DNA van verdachte bevatten.
Het NFI concludeerde dat de onderzoeksresultaten meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer het DNA afkomstig is van [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA afkomstig is van twee willekeurige onbekende personen.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de hierboven genoemde schoensporen. De politie heeft die sporen vergeleken met een paar schoenen van [verdachte] , merk Nike. De politie concludeerde dat:
- het schoenspoor AAMW0815NL is veroorzaakt met een schoen die soortgelijk is aan de onderzochte linkerschoen van [verdachte] ;
- het schoenspoor AAMW0817NL is veroorzaakt met een schoen die soortgelijk is aan de onderzochte rechterschoen van [verdachte] ;
- het schoenspoor AAMW0818NL mogelijk is veroorzaakt met de onderzochte rechterschoen van [verdachte] .
De politie heeft onderzoek gedaan naar een Samsung Galaxy met IMEI-nummer [nummer] . Uit het onderzoek bleek dat de telefoon alleen op 3 februari 2020 in gebruik was en toen gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer] . In het politiesysteem stond dat dat telefoonnummer in gebruik was bij [verdachte] , geboren op [geboortedatum] .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de Samsung Galaxy telefoon in bezit heeft gehad.
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Op grond van de hierboven besproken bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang beschouwd – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de inbraak in [plaats] heeft gepleegd en de volgende dag de telefoon die hij daar had gestolen in bezit heeft gehad. Verdachte heeft verklaard dat zijn DNA door iemand anders moet zijn achtergelaten aangezien hij zijn handschoenen aan een ander had uitgeleend en dat hij zomaar een telefoon van diegene had gekregen. De rechtbank vindt die verklaring niet geloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank het korte tijdsbestek tussen de inbraak en het gebruik van de telefoon door verdachte, de aangetroffen schoensporen en het feit dat verdachte verder niets over die ander heeft willen verklaren.