ECLI:NL:RBMNE:2021:3998

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
16.039791.20; 05.069484.21 (gev. ttz); 05.037122.17 (tul); 21.001237.17 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte betrokken bij meerdere woninginbraken en deelname aan criminele organisatie

In deze strafzaak tegen de verdachte, die op 19 augustus 2021 door de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, is de verdachte beschuldigd van meerdere woninginbraken en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van oktober 2019 tot en met februari 2020 betrokken was bij verschillende inbraken in en rondom [plaats]. De verdachte maakte deel uit van een groep die in wisselende samenstelling opereerde en heeft bijgedragen aan een gevoel van onveiligheid in de regio. Tijdens de zittingen op 16 april 2020 en 14 juli 2021 zijn de feiten besproken, waarbij de verdachte aanwezig was en zijn advocaat, mr. Y. Taghi, de verdediging voerde. De officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, heeft de verdachte beschuldigd van diefstal en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de bewijsstukken, waaronder tapgesprekken en camerabeelden, beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 432 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsverzoeken van benadeelde partijen behandeld, waarbij enkele vorderingen zijn toegewezen en andere zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.039791.20; 05.069484.21 (gev. ttz); 05.037122.17 (tul); 21.001237.17 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] ,
wonende aan de [adres] te [plaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 16 april 2020 en 14 juli 2021. Op 14 juli is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Gelijktijdig heeft het onderzoek in de zaak tegen verdachte met parketnummers 16.652697.18 en 16.652466.18 plaatsgevonden, in welke zaak gelijktijdig uitspraak wordt gedaan. Het onderzoek is op de zitting van 5 augustus 2021 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, zijn advocaat mr. Y. Taghi, de officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman, M.F. Witlox van Reclassering Nederland en L. Maas van De Waag.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
16.039791.20
tussen 25 en 27 oktober 2019 in [plaats] samen met anderen heeft ingebroken aan de [adres] , waarbij computers, telefoons, een camera, een kunstbeeld, een portemonnee, spaarpotten, sieraden, geld een headset/oortjes, een sporttas, een kniebeschermer en een ID-kaart zijn weggenomen;
op 2 november 2019 in [plaats] samen met anderen heeft ingebroken aan de [adres] , waarbij een kluis, sieraden, munten, een houten kistje en een kliko zijn weggenomen (
primair),
dan weldat hij op die datum en in die plaats heeft geholpen bij genoemde inbraak (
subsidiair),
dan weldat hij op die datum en in die plaats samen met anderen voornoemde goederen in bezit heeft gehad, terwijl hij wist of moest weten dat die goederen van een misdrijf afkomstig waren (
meer subsidiair);
in de periode van 24 februari 2019 en 4 november 2019 in [plaats] samen met anderen een criminele organisatie heeft gevormd, die het plegen van woninginbraken en andere vermogensdelicten tot doel had;
05.069484.21
op 2 februari 2020 in [plaats] heeft ingebroken aan de [adres] , waarbij een telefoon, sieraden, een cadeaubon en geld zijn weggenomen;
tussen 2 en 3 februari 2020 in [plaats] of [plaats] bovengenoemde telefoon in bezit heeft gehad, terwijl hij wist dat die afkomstig was van een eigen misdrijf.

3.INLEIDING

Al vanaf eind 2018 vinden in de gemeente [plaats] verschillende incidenten plaats. De politie vermoedde dat de jeugdige ‘ [bijnaam] ’ daarvoor verantwoordelijk was. De politie kreeg meerdere meldingen over afpersingen en geweldshandelingen door deze groep. De groep zou voor veel overlast zorgen in de horeca en op verschillende scholen in (voornamelijk) [plaats] . In de meldingen wordt [medeverdachte 1] genoemd als leider van de groep. Ook de namen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] worden in meldingen genoemd.
De politie besluit daarop in oktober 2019 het onderzoek ‘ [bijnaam] ’ te starten. Het onderzoek richtte zich op dat moment op de afpersingen die [medeverdachte 1] (met anderen) mogelijk gepleegd zou hebben. De politie heeft toen, na bevel daartoe van de rechter-commissaris, de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] afgeluisterd. Uit de tapgesprekken bleek volgens de politie dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich bezighielden met woninginbraken met (onder andere) de volgende personen: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Later werd ook [verdachte] door de politie als één van de daders van de woninginbraken geïdentificeerd en als verdachte aangemerkt. Binnen twee weken luisterde de politie met meerdere gesprekken mee die over inbraken leken te gaan. De politie verbond de verdachten op grond van die tapgesprekken aan in ieder geval acht inbraken of pogingen daartoe. Door de hoeveelheid inbraken in een korte tijd, besloot het openbaar ministerie tot aanhouding van verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Later werd ook [verdachte] aangehouden. [1]

4.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Voor zover relevant worden de standpunten van de officier van justitie verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
5.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de deelname aan een criminele organisatie, van de inbraak in [plaats] en van het witwassen van een telefoon. De advocaat vindt dat verdachte voor de inbraak aan de [adres] in [plaats] alleen voor medeplichtigheid kan worden veroordeeld.
Voor zover relevant worden de standpunten van de advocaat verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
16-039791-20
Feit 1
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij dit feit – voor zover bewezen verklaard door de rechtbank – heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar alleen opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
De bewijsstukken:
- de aangifte door [slachtoffer 1] van 27 oktober 2019 [2] ;
- een tapgesprek van 26 oktober 2019 [3] ;
- de verklaring van verdachte op de zitting [4] .
Feit 2
Op 2 november 2019 deed [slachtoffer 2] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat hij die dag om 14.00 uur zijn huis aan de [adres] in [plaats] had verlaten. Om 16.30 uur kwam hij weer terug. Hij zag toen dat de poort en de achterdeur open stonden. De achterdeur, die zijn vrouw bij het verlaten van het huis had afgesloten, was beschadigd. De daders hadden een kluis, sieraden en een grijze kliko meegenomen. [5] Uit de bijlage bij de aangifte blijkt dat ook meerdere munten zijn gestolen. [6]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] van 2 november 2019 om 14.12 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Rij met de kofferbak naar de tuin toe van deze huis
[medeverdachte 5] : Ik heb geen sleutel
[medeverdachte 1] : Ze hebben kloeso he”. [7]
In het hierboven besproken tapgesprek maakte de telefoon van [medeverdachte 1] gebruik van een paallocatie aan de [adres] in [plaats] . De afstand tussen de paallocatie en de plek waar de inbraak plaatsvond is nog geen 500 meter. [8]
Op de camerabeelden van de [adres] in [plaats] zag de politie dat tussen 14.06 uur en 14.22 uur vijf of zes jongens voorbij komen. Om 14.22 uur zijn twee van die jongens te zien. Eén van hen trekt een grijze kliko met zich mee. De jongen met de kliko lijkt een vrij scherpe bocht te draaien, alsof hij van achter de haag van [adres] vandaan komt. [9] [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [verdachte] zijn op die beelden herkend door verbalisant [verbalisant] . [10]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] van 2 november 2019 om 14.25 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Ik en [verdachte] hebben net een kist/doos gepakt. Mogen we naar boven om hem bij jou open te maken.
[medeverdachte 4] : Wat is mijn percentage?
[medeverdachte 1] : Wij gaan hem met z’n tweeën open maken en zij blijven beneden kijken of er niemand aan komt.
[medeverdachte 4] : Waar hebben jullie hem vandaan ver weg of dichtbij?
[medeverdachte 1] : Dichtbij maar niet uit [adres]
[medeverdachte 4] : Kom naar boven”. [11]
Op de camerabeelden van flat [adres] zag de politie dat [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] rond 13.40 uur vertrekken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] rijden met de auto weg. De rest verdwijnt in dezelfde richting. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] komen binnen vijf minuten weer terug bij de flat. Om 14.29 uur komen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] aanlopen. Ze tillen een zwaar, rechthoekig voorwerp. [verdachte] komt daar achteraan. Om 14.44 uur komt ook [medeverdachte 5] bij de flat aan. [medeverdachte 3] komt om 15.18 uur aanlopen met een moker in zijn hand. [medeverdachte 6] komt erachteraan gerend. [12]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op 2 november 2019 om 15.15 uur zegt [medeverdachte 3] : “Moet ik die ding naar boven brengen ofzo”, waarop [medeverdachte 1] zegt: “Ja breng jij hem naar boven”. Op de achtergrond is te horen dat [medeverdachte 4] zegt: “hun moeten op de uitkijk”. [13]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] van 2 november 2019 om 17.01 uur wordt het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Barkie voor [medeverdachte 4] , bankoe voor [medeverdachte 2] , bankoe voor jou broertje en bankoe voor [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 5] : Joh en de rest doen wij door drieën toch?
[medeverdachte 1] : Joh ja [verdachte] vind het goed dan vind ik het ook goed”. [14]
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij heeft geholpen bij de inbraak en daar een geldbedrag voor heeft gekregen. [15]
Interpretatie van de bewijsstukken
Op grond van de hierboven besproken bewijsstukken, in het bijzonder het tapgesprek waarin [medeverdachte 1] zegt dat hij en [verdachte] een kist/doos hebben gepakt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger verantwoordelijk is voor de inbraak aan de Nijenheim.
Feit 3
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Volgens vaste jurisprudentie betekent een organisatie: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt met alle andere personen van de organisatie, dat hij die kende of dat er steeds in dezelfde samenstelling werd samengewerkt (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134).
Een organisatie is ‘crimineel’ als die organisatie het plegen van misdrijven als doel heeft. Voor het bewijs van dat doel kan van belang zijn of er misdrijven in het kader van de organisatie zijn gepleegd, of de samenwerking duurzaam en gestructureerd was en of de activiteiten van deelnemers die gericht waren op de verwezenlijking van het doel van de organisatie planmatig of stelselmatig waren (onder meer HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Tot slot is voor een bewezenverklaring volgens de Hoge Raad vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en bijdraagt aan het realiseren van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig doel heeft, maar niet welke concrete misdrijven er zijn of worden gepleegd (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413).
Beoordeling
Gelet op het voorgaande moet de vraag worden beantwoord of in deze zaak sprake is geweest van een op het plegen van woninginbraken gerichte organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en, zo ja, of de verdachte heeft behoord tot dat criminele samenwerkingsverband en of hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen, of gedragingen heeft ondersteund, die verband hielden met de verwezenlijking van het plegen van woninginbraken.
Verdachte en de medeverdachten in dit onderzoek worden veroordeeld voor een aanzienlijke hoeveelheid woninginbraken en pogingen daartoe. De rechtbank verwijst daarvoor naar de hiervóór al besproken bewijsmiddelen voor de verschillende inbraken. Deze (pogingen tot) inbraken werden gepleegd door een min of meer vaste kern van dit samenwerkingsverband. Verdachte en de medeverdachten gingen in wisselende samenstelling op pad. Verdachte en de medeverdachten hebben aan de inbraken deelgenomen als dader of als medeplichtige.
De rechtbank komt op grond van het bewijs voor die gepleegde inbraken, andere tapgesprekken en de onderlinge belcontacten tussen de verdachten tot de conclusie dat sprake was van een zodanig gestructureerd samenwerkingsverband dat zich richtte op het plegen van woninginbraken, dat gesproken kan worden van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt.
Woninginbraken
Verdachte en de medeverdachten worden door de rechtbank veroordeeld voor het plegen van zeven woninginbraken. Zij hebben de inbraken in wisselende samenstelling gepleegd. In het overzicht hieronder is te zien wie bij welke inbraak betrokken was.
[medeverdachte 1]
[medeverdachte 3]
[medeverdachte 4]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 5]
[medeverdachte 6]
[verdachte]
[adres]
X
X
[adres]
X
X
[adres]
X
X
X
X
X
[adres]
X
X
X
[adres]
X
X
[adres]
X
X
X
X
X
X
[adres]
X
De zeven bewezenverklaarde woninginbraken zijn aan het licht gekomen doordat de politie telefoongesprekken van verschillende verdachten afluisterde. De inbraken zijn gepleegd in een periode van tien dagen (24 oktober 2019 tot en met 2 november 2019), met uitzondering van de inbraak aan de [adres] die op 1 oktober 2019 werd gepleegd. De rechtbank concludeert hieruit dat de meeste verdachten zich structureel bezighielden met het plegen van inbraken.
Uitvalsbasis
Uit de camerabeelden van flat [adres] , het huis van [medeverdachte 4] , blijkt dat de verdachten vaak vóór en na een inbraak in dat huis aanwezig waren. [16] Uit camerabeelden blijkt dat de verdachten na een inbraak vaak met tassen of spullen onder kledingstukken terugkwamen. Dat was het geval bij de inbraken aan de [adres] , de [adres] , de [adres] en de [adres] . Ook blijkt uit tapgesprekken en camerabeelden dat gestolen goederen naar het huis van [medeverdachte 4] werden gebracht. Zo zegt [medeverdachte 4] in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] rondom de inbraak aan de [adres] dat [medeverdachte 1] de televisie en laptop moet komen brengen, maar dat hij niet met de lift mag. [17] In het huis van [medeverdachte 4] zijn ook meerdere goederen afkomstig van inbraken gevonden. [18] De rechtbank concludeert uit dit alles dat het huis van [medeverdachte 4] door de verdachten werd gebruikt als uitvalsbasis.
Belcontacten
De politie heeft op basis van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van de verdachten vastgesteld dat de verdachten veel onderling belcontact hebben gehad. [19] De rechtbank betrekt dat bij haar beoordeling over de samenwerking tussen de verdachten.
Werkwijze en structuur
Uit het bewijs van de verschillende inbraken, wat hiervóór al per inbraak is besproken, volgt dat de verdachten een min of meer vaste werkwijze gebruikten en dat sprake was van een zekere structuur. De verdachten verzamelden vaak bij het huis van [medeverdachte 4] en kwamen daar later weer terug. Tijdens de inbraak gold een bepaalde taakverdeling, ook al voerde niet ieder groepslid steeds dezelfde taken uit en was niet steeds elk groepslid bij iedere inbraak aanwezig. Zo pleegden één of meerdere groepsleden de daadwerkelijke inbraak en stond een ander deel op de uitkijk of klaar met de vluchtauto om iedereen zo snel mogelijk van de plaats delict weg te krijgen. Voorafgaand, tijdens en na de inbraak hielden de verdachten veel telefonisch contact en voerden overleg, zo blijkt uit de tapgesprekken in het dossier. De gestolen goederen werden na een inbraak verkocht. Soms aan [medeverdachte 4] en soms aan anderen. Zo werd een televisie en laptop aan [medeverdachte 4] gekocht [20] en werd de buit van een andere inbraak ingeruild voor geld [21] . De buit werd vervolgens over degenen die deel hadden genomen aan de inbraak verdeeld, zo blijkt bijvoorbeeld uit een tapgesprek dat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] voerde na de inbraak aan de [adres] . [22]
Rolverdeling
Uit de tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 1] een leidende rol had bij het plegen van de inbraken. Hij stuurde de anderen aan en regelde de verdeling van de buit. Ook is hij bij de meeste inbraken betrokken. [medeverdachte 4] had een faciliterende rol; hij stelde zijn huis ter beschikking, leende zijn auto uit aan de andere verdachten en kocht gestolen goederen op. De overige verdachten hadden een uitvoerende rol bij het plegen van de inbraken.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [verdachte] . Met alle handelingen die hierboven omschreven zijn leverden alle verdachten, als lid van de organisatie, een wezenlijk aan het bereiken van het doel van de organisatie: het plegen van woninginbraken.
05-069484-21
Feit 1 en feit 2
Op 2 februari 2020 deed [slachtoffer 3] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij die dag om 9.15 uur haar huis aan de [adres] in [plaats] verliet. Toen zij rond 11.45 uur weer thuis kwam, zag zij dat er was ingebroken. Ze zag dat er een gat zat in het raam aan de achterkant van haar huis. Uit de bijlage bij de aangifte blijkt dat er een Samsung Galaxy, sieraden en een VVV-bon van € 20,- waren weggenomen. Het registratienummer van de telefoon is [nummer] . [23] [slachtoffer 3] heeft ook een lijst overgelegd waarop de goederen staan die bij de inbraak zijn gestolen. Daar staat op dat ook een contant geldbedrag van € 7,- en € 8,- is gestolen. [24]
Uit het forensisch onderzoek aan de woning van [slachtoffer 3] bleek dat er rondom het gat in het raam vettige vegen en verstoringen waren achtergelaten door een handschoen. De politie heeft de handschoensporen bemonsterd om te achterhalen of er biologische sporen waren achtergelaten (AAML2107NL en AAML2763NL). De politie zag ook dat er op het werkblad achter een inklimblad schoensporen stonden. Die schoensporen zijn veiliggesteld voor nader onderzoek (AAMW0815NL, AAMW0817NL, AAMW0818NL). Ook op de vloer op de eerste verdieping werd een schoenspoor gevonden. Ook dat spoor is veiliggesteld voor nader onderzoek (AAMW0816NL). [25]
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: ‘NFI’) heeft onderzoek gedaan naar de hierboven genoemde bemonsteringen van de handschoensporen. Het NFI heeft de DNAprofielen in die sporen vergeleken met het DNA-profiel van verdachte, om te kijken of de sporen DNA van verdachte bevatten.
Het NFI concludeerde dat de onderzoeksresultaten meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer het DNA afkomstig is van [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA afkomstig is van twee willekeurige onbekende personen. [26]
De politie heeft onderzoek gedaan naar de hierboven genoemde schoensporen. De politie heeft die sporen vergeleken met een paar schoenen van [verdachte] , merk Nike. De politie concludeerde dat:
  • het schoenspoor AAMW0815NL is veroorzaakt met een schoen die soortgelijk is aan de onderzochte linkerschoen van [verdachte] ;
  • het schoenspoor AAMW0817NL is veroorzaakt met een schoen die soortgelijk is aan de onderzochte rechterschoen van [verdachte] ;
  • het schoenspoor AAMW0818NL mogelijk is veroorzaakt met de onderzochte rechterschoen van [verdachte] .
De politie heeft onderzoek gedaan naar een Samsung Galaxy met IMEI-nummer [nummer] . Uit het onderzoek bleek dat de telefoon alleen op 3 februari 2020 in gebruik was en toen gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer] . In het politiesysteem stond dat dat telefoonnummer in gebruik was bij [verdachte] , geboren op [geboortedatum] . [28]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de Samsung Galaxy telefoon in bezit heeft gehad. [29]
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Op grond van de hierboven besproken bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang beschouwd – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de inbraak in [plaats] heeft gepleegd en de volgende dag de telefoon die hij daar had gestolen in bezit heeft gehad. Verdachte heeft verklaard dat zijn DNA door iemand anders moet zijn achtergelaten aangezien hij zijn handschoenen aan een ander had uitgeleend en dat hij zomaar een telefoon van diegene had gekregen. De rechtbank vindt die verklaring niet geloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank het korte tijdsbestek tussen de inbraak en het gebruik van de telefoon door verdachte, de aangetroffen schoensporen en het feit dat verdachte verder niets over die ander heeft willen verklaren.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16.039791.20
1. (zaak 35)
op 26 oktober 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen (uit een woning gelegen aan de [adres] ) meerdere computers (merk: Apple, type Macbook Air en merk: Toshiba en merk: Sony Vaio), meerdere telefoons (merk/type: Apple iPhone 5 en 6), een (actie)camera, een kunstbeeld (vorm: zeehond), een portemonnee, meerdere spaarpotten (kleur: zilver en kleur: blauw), meerdere sieraden, een boormachine (merk: Wesco), een geldsom, oortjes (merk: Apple, kleur: wit), een sporttas (merk: Adidas), een kniebeschermer (merk: Mizuno) en een identiteitskaart (op naam van [slachtoffer 4] ), welke goederen toebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
2. ( (zaak 39)
op 2 november 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen (uit een woning gelegen aan de [adres] ) een kluis, meerdere sieraden, meerdere munten en een grijze vuilniskliko, welke goederen toebehoorden aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
3. ( (zaak 52)
in de periode van 24 oktober 2019 t/m 4 november 2019 te [plaats] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , en [verdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van woninginbraken;
05.069484.21
1. op 2 februari 2020 te [plaats] in een woning, gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten en tegen de wil van de rechthebbende bevond, een telefoon (Samsung), meerdere sieraden (kettingen, armbanden, (trouw)ring(en), ketting met een hanger van een gouden munt), een cadeaubon met een waarde van 20 euro en een (contant) geldbedrag van 7 euro, welke goederen toebehoorden aan [slachtoffer 3] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2. in de periode van 2 februari 2020 tot en met 3 februari 2020 te [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland, een telefoon (Samsung) verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat het voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door verdachte gepleegde feiten bestond. De door verdachte gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
16.039791.21
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
05.069484.21
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
eenvoudig witwassen.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat verdachte een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte ernstige feiten heeft gepleegd en neemt het verdachte kwalijk dat hij niet volledige verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Aan de andere kant ziet de officier van justitie wel dat verdachte nu een stabiel leven leidt. Hij vindt daarom niet dat verdachte terug moet naar de gevangenis.
De officier van justitie vindt dat verdachte voor alle feiten (ook de feiten die ten laste zijn gelegd onder parketnummers: 16.652697.18 en 16.652466.18) moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moeten volgens de officier van justitie de voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat verzoekt verdachte niet terug te sturen naar de gevangenis. Hij vindt dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest moet worden opgelegd in combinatie met een taakstraf van ongeveer 150 uren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf en maatregel rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf van 432 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren op. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
9.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft twee keer samen met anderen ingebroken, één keer alleen ingebroken, een telefoon die hij had gestolen in bezit gehad en deelgenomen aan een criminele organisatie.
Verdachte maakte deel uit van een groep daders die in wisselende samenstelling op pad ging om in te breken. Verdachte en de andere leden van de criminele organisatie hebben in en rondom [plaats] bijgedragen aan een groot gevoel van onrust en onveiligheid. Dat betrekt de rechtbank strafverzwarend bij het bepalen van de straf.
Verdachte lijkt bij het plegen van de strafbare feiten alleen aan zijn eigen verlangen naar geld te denken en zich niet druk te maken over de gevolgen van zijn gedrag voor anderen. Zijn gedrag heeft voor veel schade voor de slachtoffers gezorgd. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
Op de zitting heeft verdachte uiteindelijk enige verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen en inzicht geboden in de totstandkoming en het plegen van de strafbare feiten. De rechtbank waardeert dat en houdt daar in strafverminderende zin rekening mee bij het bepalen van de straf.
Bij de strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd vindt de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van behoorlijke duur passend. Dat neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt bij het bepalen van de straf.
9.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat hij eerder door de strafrechter is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten. Dat neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de straf.
Advies van de reclassering
Verdachte heeft een gesprek gevoerd met M.F. Witlox van Reclassering Nederland. Witlox heeft een rapport over verdachte geschreven.
Verdachte is sinds hij vrij is gekomen uit de gevangenis onder behandeling bij De Waag en verblijft bij Exodus. Sindsdien is verdachte niet meer in beeld gekomen bij politie en justitie. De behandeling en het begeleid wonen-traject verlopen goed. Ook staat verdachte onder budgetbeheer en heeft hij een baan als pakketbezorger. Ondanks deze positieve ontwikkelingen schat de reclassering de kans op herhaling van strafbare feiten nog in als hoog of gemiddeld. Dat komt doordat verdachte in het verleden vaak is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De reclassering vindt dat verdachte niet terug moet naar de gevangenis, omdat de positieve ontwikkelingen van verdachte dan worden doorkruist. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • gedragsinterventie middelengebruik;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • een contactverbod met de medeverdachten;
  • meewerken aan schuldhulpverlening;
  • meewerken aan middelencontrole;
  • meewerken aan het verkrijgen van een dagbesteding.
9.3.3
Conclusie
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 432 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren passend. Aan het voorwaardelijke deel van de straf verbindt de rechtbank de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank vindt het gelet op de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte niet passend als verdachte nu teruggaat naar de gevangenis. Tegelijkertijd is een forse waarschuwing op zijn plaats. Indien verdachte terugvalt in crimineel gedrag of niet meewerkt aan de gestelde voorwaarden, kan alsnog de tenuitvoerlegging van 365 dagen gevangenisstraf volgen.
De straf is gelijk aan de eis van de officier van justitie, maar een deel van de straf (18 dagen onvoorwaardelijke gevangenisstraf) is opgelegd in de zaken met parketnummers 16.652697.18 en 16.652466.18.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk moeten worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat hij de vordering niet voldoende onderbouwd vindt.
10.3
[slachtoffer 1]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Hij vordert een bedrag van € 400,- voor de immateriële schade die hij door de inbraak heeft opgelopen. [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat hij door de inbraak gevoelens van onveiligheid heeft ervaren. Ook heeft hij zijn dochters na de inbraak zien veranderen.
In uitzonderlijke gevallen kan bij woninginbraken sprake zijn van psychische schade doordat iemand ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake als een benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat sprake is van geestelijk letsel moet met voldoende concrete gegevens worden onderbouwd. Ook kan de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. Ook dat moet met concrete gegevens worden onderbouwd. Soms kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door de inbraak geestelijk letsel heeft opgelopen. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] zijn in dit geval ook niet zodanig dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Nu de wet geen grondslag biedt voor het vergoeden van de schade van [slachtoffer 1] , zal de rechtbank [slachtoffer 1] nietontvankelijk verklaren in de vordering. [slachtoffer 1] kan de vergoeding van die schade nog wel aan de burgerlijke rechter verzoeken.
10.4
[slachtoffer 6]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Zij vordert een bedrag van € 400,- voor de immateriële schade die zij door de inbraak heeft opgelopen. [slachtoffer 6] heeft aangegeven dat zij door de inbraak gevoelens van onveiligheid heeft ervaren. Ook heeft zij haar dochters na de inbraak zien veranderen.
In uitzonderlijke gevallen kan bij woninginbraken sprake zijn van psychische schade doordat iemand ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake als een benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat sprake is van geestelijk letsel moet met voldoende concrete gegevens worden onderbouwd. Ook kan de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. Ook dat moet met concrete gegevens worden onderbouwd. Soms kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 6] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij door de inbraak geestelijk letsel heeft opgelopen. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 6] zijn in dit geval ook niet zodanig dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Nu de wet geen grondslag biedt voor het vergoeden van de schade van [slachtoffer 6] , zal de rechtbank [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. [slachtoffer 6] kan de vergoeding van die schade nog wel aan de burgerlijke rechter verzoeken.
10.5
[slachtoffer 5]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Zij vordert een bedrag van € 1.461,99. Dat bedrag bestaat uit materiële schade van € 761,99 en uit immateriële schade van € 700,-. De materiële schade bestaat uit de kosten van een psycholoog. De immateriële schade bestaat uit de psychische schade die [slachtoffer 5] door de inbraak heeft opgelopen. Sinds de inbraak slaapt zij slecht en is ze erg emotioneel. Zij is hiervoor doorverwezen naar een psycholoog. Bij de vordering zit een bericht van de psycholoog waarin staat dat de inbraak het gevoel van onveiligheid en de spanning verder hebben doen versterken. Ook zijn sieraden met een emotionele waarde gestolen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 700,- een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De vordering tot vergoeding van de materiële schade wordt dan ook toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling.
In uitzonderlijke gevallen kan bij woninginbraken sprake zijn van psychische schade doordat iemand ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake als een benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat sprake is van geestelijk letsel moet met voldoende concrete gegevens worden onderbouwd. Ook kan de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. Ook dat moet met concrete gegevens worden onderbouwd. Soms kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 5] voldoende heeft onderbouwd dat zij geestelijk letsel heeft opgelopen door de inbraak. Uit de vordering blijkt namelijk dat zij mede als gevolg van de inbraak in behandeling is bij een psycholoog. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het onder feit 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade wordt dan ook toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door [slachtoffer 5] gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Als en voor zover verdachtes mededader betaalt, hoeft verdachte die schade niet meer te betalen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 5] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.461,99, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 24 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
10.6
[slachtoffer 4]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Zij vordert een bedrag van € 400,-. Dat bedrag bestaat uit immateriële schade bestaat uit de psychische schade die [slachtoffer 4] door de inbraak heeft opgelopen. Sinds de inbraak is zij erg emotioneel, ligt ze met angst in bed en kan ze niet slapen, voelt ze zich onveilig en durft ze nog steeds niet alleen thuis te zijn. Haar schoolprestaties in de periode na de inbraak hebben geleden onder deze gevoelens. Ook zijn sieraden met een emotionele waarde gestolen.
In uitzonderlijke gevallen kan bij woninginbraken sprake zijn van psychische schade doordat iemand ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake als een benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat sprake is van geestelijk letsel moet met voldoende concrete gegevens worden onderbouwd. Ook kan de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. Ook dat moet met concrete gegevens worden onderbouwd. Soms kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Toekenning van immateriële schade vanwege een gemis aan goederen (met een emotionele waarde) ligt niet voor de hand.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 4] voldoende heeft onderbouwd dat zij geestelijk letsel heeft opgelopen door de inbraak. De rechtbank let daarbij ook op haar leeftijd van destijds 16 jaar oud en de door haar beschreven gevoelens van onveiligheid als gevolg van de inbraak. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het onder feit 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte.
[slachtoffer 4] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank vindt – mede gelet op bedragen die in andere zaken worden toegekend – een bedrag van € 250,- billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank [slachtoffer 4] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. [slachtoffer 4] kan de vergoeding van dat deel van de vordering aan de burgerlijke rechter verzoeken.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door [slachtoffer 4] gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Als en voor zover verdachtes mededader betaalt, hoeft verdachte die schade niet meer te betalen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 4] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
10.7
[slachtoffer 2]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Hij stelt materiële schade te hebben geleden van € 75.736,-, door de diefstal van een kluis, een sieradendoos en sieraden en schade aan de achterdeur. De waarde van de kluis en de sieradendoos en de schade aan de achterdeur is al vergoed door de verzekering. De verzekering heeft ook een bedrag van € 6.000,- vergoed voor de weggenomen sieraden. De overige waarde van de sieraden wil [slachtoffer 2] nog van de daders van de inbraak vergoed krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 2] onvoldoende heeft onderbouwd dat bij de inbraak sieraden ter waarde van € 71.090,- zijn weggenomen. In het dossier is een indicatie te vinden dat de waarde van de weggenomen sieraden lager is. In tapgesprekken tussen de verdachten wordt namelijk gesproken over de buit: 63 gram aan goud, wat volgens de verdachten gelijk zou staan aan een bedrag van rond € 1.200,-. Dat betekent dat het aan de benadeelde partij is om nader bewijs aan te leveren. De rechtbank is van oordeel dat verder onderzoek naar deze vordering een onevenredige belasting van de strafzaak zou opleveren en verklaart [slachtoffer 2] daarom niet-ontvankelijk in de vordering. [slachtoffer 2] kan de vergoeding van zijn schade nog wel aan de burgerlijke rechter verzoeken.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

05.037122.17
Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in de zaak met bovengenoemd parketnummer, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis op tegenspraak van 6 november 2017 van de politierechter in de Rechtbank Gelderland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijke gedeelte van deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
21.001237.17
Bij de stukken bevindt zich ook de vordering van de officier van justitie in de zaak met bovengenoemd parketnummer, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis op tegenspraak van 27 november 2017 van de meervoudige kamer in het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden, locatie Arnhem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien dagen, waarvan dertien dagen voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijke gedeelte van deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vorderingen om de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen ten uitvoer te leggen toe te wijzen, maar de eerder opgelegde gevangenisstraffen om te zetten naar een taakstraf van 120 uren.
11.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit dit vonnis blijkt dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan meerdere strafbaar feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank vindt daarom dat verdachte de straffen die hem eerder voorwaardelijk zijn opgelegd alsnog moet ondergaan. De rechtbank vindt het echter niet wenselijk als verdachte nu teruggaat naar de gevangenis. Ook gelet op de straf en bijzondere voorwaarden die verdachte in deze zaak worden opgelegd, vindt de rechtbank het passend als verdachte een taakstraf van 120 uren moet uitvoeren. De rechtbank zal daarom de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 05.037122.17 toewijzen, maar omzetten in een taakstraf van 120 uren, en de vordering met parketnummer 21.001237.17 afwijzen.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 140, 311 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart de ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
  • als voorwaarden gelden dat verdachte:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
o binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] in Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
o actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, te bepalen door de reclassering, indien de reclassering dit nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
o zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
o verblijft in Exodus Midden-Nederland of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
o meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
o meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt het aantal controles;
o meewerkt aan een traject gericht op het verkrijgen van werk en/of opleiding;
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
 [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 6] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedatum] ,
te controleren door de politie.
  • waarbij Reclassering Nederland opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden (met uitzondering van het contactverbod) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeelt verdachte tot een
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 1.461,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2019;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 5] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] € 1.461,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2019, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 24 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2019;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] € 250,‑, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2019, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 05.037122.17
  • wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de Rechtbank Gelderland bij vonnis van 6 november 2017 opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf toe;
  • gelast in plaats van de vrijheidsstraf het verrichten van een taakstraf voor de duur van 120 uren;
  • beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21.001237.17
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer in het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, bij arrest van 27 november 2017 opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. Y.M. Vanwersch en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2021.
Mrs. J.G. van Ommeren en Y.M. Vanwersch zijn buiten staat dit vonnis mede te
ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16.039791.20
1. (zaak 35)
hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2019 tot en met 27 oktober 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (uit een woning gelegen aan de [adres] ) een of meerdere computers (merk: Apple, type Macbook Air, kleur: grijs en/of merk: Toshiba en/of merk: Sony Vaio), meerdere telefoons (merk/type: Apple iPhone 5 en/of 6), een (actie)camera, een kunstbeeld (vorm: zeehond), een portemonnee (vorm: vlinder), meerdere spaarpotten (vorm: olifant, kleur: zilver en/of kleur: blauw met bloemetjes), meerdere sieraden (o.a. armbanden, een enkelband, ringen, oorbellen, kettingen, een boormachine (merk: Wesco), een geldsom (ter waarde van in totaal 368,80 euro), een headset/oortjes (merk: Apple, kleur: wit), een sporttas (merk: Adidas), een kniebeschermer (merk: Mizuno, kleur: zwart) en/of een identiteitskaart (op naam van [slachtoffer 4] ) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
2. ( (zaak 39)
hij op of omstreeks 2 november 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (uit een woning gelegen aan de [adres] ) een kluis (grijs), meerdere sieraden (o.a. oorbellen, ringen, kettingen, broches, armbanden), meerdere munten, een houten kistje en/of een grijze vuilniskliko, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] een of meerdere onbekend gebleven personen op of omstreeks 2 november 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis (grijs), meerdere sieraden (o.a. oorbellen, ringen, kettingen, broches, armbanden), meerdere munten, een houten kistje en/of een grijze vuilniskliko, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 2 november 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te staan en/of (telefonisch) inlichtingen door te geven met betrekking tot eventuele verstoring en/of betrapping van de inbraak en/of voor vervoer naar en/of van het inbreekadres te zorgen en/of heeft meegeholpen aan/te zorgen voor het vervoer van de weggenomen kluis en/of overige weggenomen goederen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 november 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een kluis (grijs), meerdere sieraden (o.a. oorbellen, ringen, kettingen, broches, armbanden), meerdere munten, een houten kistje en/of een grijze vuilniskliko heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3. ( (zaak 52)
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2019 t/m 4 november 2019 te [plaats] , althans in Nederland, een of meerdere malen heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten: (onder andere) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en/of [medeverdachte 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het plegen van woninginbraken en/of het plegen van (andere) vermogensdelicten;
( art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
05.069484.21
3. hij op of omstreeks 2 februari 2020 te [plaats] , althans in Nederland, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een telefoon (Samsung), een of meerdere sieraden (kettingen, armbanden, (trouw)ring(en), ketting met een hanger van een gouden munt), een cadeaubon met een waarde van 20 euro, een (contant) geldbedrag (met een totaal) van 7 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
4. hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2020 tot en met 3 februari 2020, te [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een telefoon (Samsung), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat het voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
( art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Proces-verbaal van relaas, p. 6-7.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 304-305.
3.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 352-356.
4.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 509.
6.Bijlage bij proces-verbaal van aangifte, p. 523-525.
7.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 556.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 576.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 580-581.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 627.
11.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 558.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 587-589.
13.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 571.
14.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 574.
15.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 239-243; proces-verbaal van bevindingen, p. 291-293; proces-verbaal van bevindingen, p. 370; proces-verbaal van bevindingen, p. 587-589.
17.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 231.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 377.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1088-1089.
20.Zie bewijsstukken van de inbraak aan de [adres] .
21.Zie bewijsstukken van de inbraak aan de [adres] .
22.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 574.
23.Proces-verbaal van aangifte, p. 9-12.
24.Een geschrift, te weten: een lijst van vermiste voorwerpen, p. 13.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 42.
26.Een geschrift, te weten: een NFI-rapport, p. 77-78.
27.Proces-verbaal van vergelijkend schoensporenonderzoek, p. 64-66.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 50.
29.Proces-verbaal van de terechtzitting.