ECLI:NL:RBMNE:2021:3984

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
16.264558.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor afpersing, poging tot inbraak, opzetheling, bedreiging en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, poging tot inbraak, opzetheling, bedreiging en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij een reeks ernstige misdrijven die een groot gevoel van onveiligheid in de omgeving hebben veroorzaakt. De verdachte heeft onder bedreiging van geweld een slachtoffer gedwongen om telefoonabonnementen af te sluiten, en heeft deelgenomen aan inbraken in woningen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten wegen in de strafmaat. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die het gevolg zijn van de gepleegde misdrijven. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd met de medeverdachten en slachtoffers, om herhaling van de feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.264558.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 16 april 2020 en 15 juli 2021. Op 15 juli is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Het onderzoek is op de zitting van 5 augustus 2021 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, zijn advocaat mr. J.G.M. Dassen, de officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman. Ook heeft de rechtbank gesproken met en geluisterd naar de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en I. Kok van Slachtofferhulp Nederland.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
tussen 15 april 2019 en 16 juni 2019 in [plaats] samen met anderen [slachtoffer 3] onder bedreiging met geweld heeft gedwongen telefoonabonnementen af te sluiten;
op 31 oktober 2019 in [plaats] samen met anderen heeft geprobeerd in te breken aan de [adres] 16 (
primair),
dan welop die datum en in die plaats heeft geholpen bij genoemde poging tot inbraak (
subsidiair);
op 2 november 2019 in [plaats] heeft geholpen bij een inbraak aan de [adres] , waarbij een kluis, sieraden, munten, een houten kistje en een kliko zijn weggenomen (
primair),
dan welop die datum en in die plaats voornoemde goederen in bezit heeft gehad, terwijl hij wist of moest weten dat die goederen van een misdrijf afkomstig waren (
subsidiair);
tussen 3 en 13 september 2019 in [plaats] samen met anderen geprobeerd heeft [slachtoffer 1] onder bedreiging van geweld te dwingen tot het afgeven van geldbedragen (
primair),
dan welin die periode en plaats [slachtoffer 1] heeft bedreigd (
subsidiair);
in de periode van 24 februari 2019 en 4 november 2019 in [plaats] samen met anderen een criminele organisatie heeft gevormd, die het plegen van woninginbraken en andere vermogensdelicten tot doel had.
3 INLEIDING [1]
Al vanaf eind 2018 vinden in de gemeente [plaats] verschillende incidenten plaats. De politie vermoedde dat de jeugdige ‘ [bijnaam] ’ daarvoor verantwoordelijk was. De politie kreeg meerdere meldingen over afpersingen en geweldshandelingen door deze groep. De groep zou voor veel overlast zorgen in de horeca en op verschillende scholen in (voornamelijk) [plaats] . In de meldingen wordt [medeverdachte 1] genoemd als leider van de groep. Ook de namen van [medeverdachte 2] en [verdachte] worden in meldingen genoemd.
De politie besluit daarop in oktober 2019 het onderzoek ‘ [bijnaam] ’ te starten. Het onderzoek richtte zich op dat moment op de afpersingen die [medeverdachte 1] (met anderen) mogelijk gepleegd zou hebben. De politie heeft toen, na bevel daartoe van de rechter-commissaris, de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [verdachte] afgeluisterd. Uit de tapgesprekken bleek volgens de politie dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich bezighielden met woninginbraken met (onder andere) de volgende personen: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Later werd ook [medeverdachte 6] door de politie als één van de daders van de woninginbraken geïdentificeerd en als verdachte aangemerkt. Binnen twee weken luisterde de politie met meerdere gesprekken mee die over inbraken leken te gaan. De politie verbond de verdachten op grond van die tapgesprekken aan in ieder geval acht inbraken of pogingen daartoe. Door de hoeveelheid inbraken in een korte tijd, besloot het openbaar ministerie tot aanhouding van verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Later werd ook [medeverdachte 6] aangehouden. [2]

4.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Voor zover relevant worden de standpunten van de officier van justitie verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair onder feit 3 ten laste gelegde. Hij vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.
Voor zover relevant worden de standpunten van de advocaat verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Feit 4 – primair
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij samen met anderen heeft
geprobeerdom [slachtoffer 1] (onder bedreiging) van geweld te dwingen geld af te staan. Uit het dossier blijkt wel dat [slachtoffer 1] is afgeperst door medeverdachten (voltooid delict), maar de rechtbank komt tot de conclusie dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte (dat samen met anderen) ook heeft geprobeerd. In de chatgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 1] wordt niet (direct) gesproken over geld. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder feit 4 primair tenlastegelegde.
4.3.2
Bewezenverklaringen
Feit 1
Op 22 juni 2019 deed [slachtoffer 3] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij via [verdachte] contact had gekregen met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vroeg [slachtoffer 3] of hij haar wilde helpen met het afsluiten van telefoonabonnementen. Toen [slachtoffer 3] zei dat ze dat niet wilde, zei [medeverdachte 1] “de problemen die wij hebben worden voor jou dan 10 keer zo erg en er komt een handgranaat op je huis. Als je het niet doet komt mijn baas uit [plaats] [bijnaam] je opzoeken”. Hij zei ook “als je het niet doet komen wij je opzoeken en dan ga je het vanzelf zien”. [slachtoffer 3] was toen erg bang. Ze vreesde voor wat er met haar en haar familie zou gebeuren als ze het niet zou doen. Daarom heeft ze het toch gedaan. Ze had op 15 april 2019 een afspraak met [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 7] om de telefoonabonnementen te gaan afsluiten. [verdachte] zei dat ze moest zeggen dat ze € 1.500,- aan inkomsten had en geen vaste lasten. Ze moest in [plaats] eerst geld op haar rekening zetten. Vervolgens moest [slachtoffer 3] naar de Vodafone in het centrum van [plaats] lopen. [medeverdachte 7] bleef aan de overkant van de winkel staan kijken. Toen [slachtoffer 3] het abonnement voor een Samsung S10 Plus had afgesloten pakte [medeverdachte 7] de tas met het telefooncontract en de telefoon uit haar handen. Daarna moest [slachtoffer 3] naar de KPN toe om daar een abonnement af te sluiten. Ze moest de telefoon en het contract daarna weer afgeven aan [medeverdachte 7] . [verdachte] , [medeverdachte 1] en een vriendin van [slachtoffer 3] zaten verderop in de auto te wachten. De volgende dag heeft [slachtoffer 3] bij T-Mobile in [plaats] een abonnement afgesloten voor een Samsung 10 Plus, die ze vervolgens aan [medeverdachte 7] moest afgeven. In de vierde winkel werd [slachtoffer 3] gebeld door een vriendin, [getuige] . Die adviseerde haar om te zeggen dat zij geen vierde abonnement kon afsluiten, omdat zij een BKR-registratie had. [verdachte] en [medeverdachte 1] vroegen toen aan [slachtoffer 3] om andere meiden te regelen voor het afsluiten van telefoonabonnementen. [verdachte] zei toen “anders worden de problemen nog groter. Wij worden ook afgeperst”. Elke keer werd gezegd dat [slachtoffer 3] in de problemen zou komen en dat er een handgranaat bij haar huis zou komen als zij niemand zou regelen. [medeverdachte 1] zei ook: “Je kent mij niet. Je weet niet met wie je te maken hebt. Ik ben gek in mijn hoofd”. [verdachte] zei dat [slachtoffer 3] niet naar de politie mocht en dat zij haar zouden komen opzoeken als ze het wel deed. [3]
[slachtoffer 3] heeft foto’s van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 7] overhandigd aan de politie. [medeverdachte 1] is door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] herkend op één van de foto’s. [4] [verdachte] is door verbalisant [verbalisant 4] herkend op één van de foto’s. [5]
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 7] alle drie hebben gezegd dat ze een handgranaat op haar huis zouden gooien. [6]
Op 28 juni 2019 heeft [getuige] een verklaring afgelegd bij de politie. [getuige] verklaarde dat zij op 16 april 2019 [slachtoffer 3] had gebeld. Ze hoorde toen aan de stem van [slachtoffer 3] dat zij heel bang was. [slachtoffer 3] zei: “Ik moet je iets vertellen, ik heb drie abonnementen op mijn naam moeten zetten en ik moet nu de vierde. Ik moet dit doen van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] .” [getuige] denkt dat [slachtoffer 3] heel bang is geweest, omdat zij zacht praatte. Later hoorde ze dat [medeverdachte 1] tegen [slachtoffer 3] had gezegd dat ze haar over moest halen om ook abonnementen op haar naam te zetten. Een dag later heeft [getuige] toen met [slachtoffer 3] afgesproken om dit te bespreken. Ze besprak het met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] en [verdachte] zaten in de auto. [getuige] heeft dat gesprek opgenomen. [7]
Op 1 juli 2019 heeft verbalisant [verbalisant 5] de opname van [getuige] beluisterd. In de uitwerking heeft [verbalisant 5] [getuige] ‘Getuige’ genoemd en de andere persoon ‘ [medeverdachte 1] ’.
“Getuige: Heb je meer informatie over de abonnementen enzo
[medeverdachte 1] : Ja wij komen in de systeem en dan halen wij hem eruit.
(…)
[medeverdachte 1] : Dat gaat per telefoon als jij nu een abonnement afsluit bij T-mobile (…)
[medeverdachte 1] : (…) nog gevraagd of ze iemand kon regelen
(…)
[medeverdachte 1] : Hij haalt hem er 100% vanaf
[medeverdachte 1] : (…) vertrouwen (…) wij zijn echt slim bezig”. [8]
In het dossier bevinden zich ook contracten op naam van [slachtoffer 3] van T-Mobile (datum afsluiting 16 april 2019), KPN (datum afsluiting 16 april 2019) en Vodafone (datum afsluiting 15 april 2019). [9]
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
[slachtoffer 3] heeft een concrete en gedetailleerde verklaring afgelegd over hoe zij onder bedreiging van geweld door verdachte, [verdachte] en [medeverdachte 7] telefooncontracten moest afsluiten en telefoons moest afstaan. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van die verklaring.
De rechtbank moet vervolgens bekijken of er voldoende bewijs is dat de verklaring van [slachtoffer 3] ondersteunt. Dat is het geval. Getuige [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer 3] haar tijdens het afsluiten van één van de telefooncontracten aan de telefoon had. Zij hoorde toen dat [slachtoffer 3] heel bang was. Ook in het opgenomen gesprek tussen [getuige] en [medeverdachte 1] vindt de rechtbank steun voor de verklaring van [slachtoffer 3] . In dat gesprek wordt immers ook gesproken over het afsluiten van abonnementen bij telecomaanbieders.
De rechtbank verklaart dan ook bewezen dat verdachte samen met anderen [slachtoffer 3] onder bedreiging van geweld heeft gedwongen tot het afsluiten van telefooncontracten.
Feit 2
Op 31 oktober 2019 deed [slachtoffer 2] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij die dag rond 17.45 uur even weg was van haar huis aan de [adres] in [plaats] . Toen zij rond 18.20 uur weer terug kwam en door het keukenraam keek, zag zij dat de achterdeur op een kier open stond. Meteen daarna zag zij dat er van bovenaf aan de achterkant van het huis een jongen op de tuintafel sprong en samen met een andere jongen weg rende door de poort. [10]
In een tapgesprek tussen het telefoonnummer van [verdachte] en een onbekende van 31 oktober 2019 om 18.08 uur werd het volgende gezegd:
“ [verdachte] : Let op de achterkant
MIAUWWW (
Klinkt als gemiauw van een kat)”. [11]
[slachtoffer 1] , de zoon van aangeefster, heeft op 5 november 2019 tegen de politie verklaard dat er katten thuis waren op het moment van de inbraak. [12]
In een tapgesprek tussen het telefoonnummer van [verdachte] en een onbekende van 31 oktober 2019 om 18.23 uur zegt [verdachte] dat ze nu richting [plaats] rijden. De onbekende man zegt dat het kanker heet is en ze langzaam reden met zwaailichten. [13] De onbekende persoon belt om 18.38 uur naar [verdachte] en vraagt dan om ‘[bijnaam]’ te geven. De politie hoort vervolgens dat [medeverdachte 1] aan de telefoon komt. [14]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] van 31 oktober 2019 om 18.45 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Wollah ik net een Deetje (fon.) gedaan.
[medeverdachte 1] : Ik had kankerveel gevonden he geloof mij
[medeverdachte 1] : Wat moet er weer gebeuren eigenaar komt thuis. Wollah ik ben van de bovenste etage naar beneden gesprongen.” [15]
Volgens de politie zegt [medeverdachte 1] in het tapgesprek ook dat hij in [plaats] is en dat hij was weggerend van [plaats] met de scooter. [16]
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Uit de hierboven besproken bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte één van de daders van de inbraak aan de [adres] in [plaats] is geweest. In het tapgesprek tussen verdachte en een onbekende – dat gevoerd werd tijdens de korte periode dat de eigenaar de woning had verlaten – is de stem van verdachte en een kat te horen. Tijdens de inbraak waren ook katten in huis. Kort nadat de eigenaar de inbrekers had overlopen, belt verdachte wederom met iemand en wordt gesproken over van [plaats] naar [plaats] gaan en politie. Bovendien is verdachte vlak na de inbraak samen met [medeverdachte 1] , die in een tapgesprek zegt dat hij van de bovenste etage is gesprongen en is weggerend omdat de eigenaar thuiskwam. Ook dat komt overeen met deze inbraak.
Feit 3
Op 2 november 2019 deed [slachtoffer 4] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat hij die dag om 14.00 uur zijn huis aan de [adres] in [plaats] had verlaten. Om 16.30 uur kwam hij weer terug. Hij zag toen dat de poort en de achterdeur open stonden. De achterdeur, die zijn vrouw bij het verlaten van het huis had afgesloten, was beschadigd. De daders hadden een kluis, sieraden en een grijze kliko meegenomen. [17] Uit de bijlage bij de aangifte blijkt dat ook meerdere munten zijn gestolen. [18]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] van 2 november 2019 om 14.12 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Rij met de kofferbak naar de tuin toe van deze huis
[medeverdachte 4] : Ik heb geen sleutel
[medeverdachte 1] : Ze hebben kloeso he”. [19]
In het hierboven besproken tapgesprek maakte de telefoon van [medeverdachte 1] gebruik van een paallocatie aan de [adres] in [plaats] . De afstand tussen de paallocatie en de plek waar de inbraak plaatsvond is nog geen 500 meter. [20]
Op de camerabeelden van de [adres] in [plaats] zag de politie dat tussen 14.06 uur en 14.22 uur vijf of zes jongens voorbij komen. Om 14.22 uur zijn twee van die jongens te zien. Eén van hen trekt een grijze kliko met zich mee. De jongen met de kliko lijkt een vrij scherpe bocht te draaien, alsof hij van achter de haag van [adres] vandaan komt. [21] [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn op die beelden herkend door verbalisant [verbalisant 6] . [22]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van 2 november 2019 om 14.25 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Ik en [medeverdachte 6] hebben net een kist/doos gepakt. Mogen we naar boven om hem bij jou open te maken.
[medeverdachte 3] : Wat is mijn percentage?
[medeverdachte 1] : Wij gaan hem met z’n tweeën open maken en zij blijven beneden kijken of er niemand aan komt.
Jaouad: Waar hebben jullie hem vandaan ver weg of dichtbij?
[medeverdachte 1] : Dichtbij maar niet uit [adres]
[medeverdachte 3] : Kom naar boven”. [23]
Op de camerabeelden van [adres] zag de politie dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] rond 13.40 uur vertrekken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] rijden met de auto weg. De rest verdwijnt in dezelfde richting. [medeverdachte 2] en [verdachte] komen binnen vijf minuten weer terug bij de flat. Om 14.29 uur komen [verdachte] en [medeverdachte 1] aanlopen. Ze tillen een zwaar, rechthoekig voorwerp. [medeverdachte 6] komt daar achteraan. Om 14.44 uur komt ook [medeverdachte 4] bij de flat aan. [verdachte] komt om 15.18 uur aanlopen met een moker in zijn hand. [medeverdachte 5] komt erachteraan gerend. [24]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 1] op 2 november 2019 om 15.15 uur zegt [verdachte] : “Moet ik die ding naar boven brengen ofzo”, waarop [medeverdachte 1] zegt: “Ja breng jij hem naar boven”. Op de achtergrond is te horen dat [medeverdachte 3] zegt: “hun moeten op de uitkijk”. [25]
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] van 2 november 2019 om 17.01 uur wordt het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Barkie voor [medeverdachte 3] , bankoe voor [medeverdachte 2] , bankoe voor jou broertje en bankoe voor [verdachte] .
[medeverdachte 4] : Joh en de rest doen wij door drieën toch?
[medeverdachte 1] : Joh ja [medeverdachte 6] vind het goed dan vind ik het ook goed”. [26]
Bewijsoverweging, interpretatie van de bewijsmiddelen
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte samen met [medeverdachte 1] een zwaar voorwerp draagt en daarmee richting het huis van [medeverdachte 3] loopt. Gelet op de hierboven besproken tapgesprekken is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit voorwerp een kluis betreft. Daarmee staat vast dat verdachte de kluis in bezit heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat uit de tapgesprekken ook blijkt dat verdachte wist dat die kluis van een misdrijf afkomstig was. Niet valt anders in te zien waarom verdachte vlak na het naar binnen dragen van de kluis een moker (kennelijk om de kluis open te breken) naar boven heeft gebracht.
Feit 4
De politie heeft onderzoek gedaan in de onder verdachte in beslag genomen telefoon. In de telefoon werd een chatgesprek gevonden met het telefoonnummer [telefoonnummer] van [slachtoffer 1] . In het chatgesprek werd onder andere het volgende gezegd door verdachte:
“Ey als k jou pak
Heb je een kkr groot probleem
Ik trap je van je kkr vespa”. [27]
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij de hierboven genoemde berichten heeft gestuurd. [28]
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Verdachte heeft door bovengenoemde berichten te sturen [slachtoffer 1] bedreigd. Dat het niet verdachtes bedoeling zou zijn om bedreigend over te komen – wat de rechtbank overigens niet gelooft gelet op de manier waarop het gesprek verloopt– doet daar niet aan af.
Naar het oordeel van de rechtbank is de kans dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt als hij van een (rijdende) scooter wordt getrapt erg groot. Het verweer van de advocaat op dit punt verwerpt de rechtbank dan ook.
Feit 5
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Volgens vaste jurisprudentie betekent een organisatie: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt met alle andere personen van de organisatie, dat hij die kende of dat er steeds in dezelfde samenstelling werd samengewerkt (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134).
Een organisatie is ‘crimineel’ als die organisatie het plegen van misdrijven als doel heeft. Voor het bewijs van dat doel kan van belang zijn of er misdrijven in het kader van de organisatie zijn gepleegd, of de samenwerking duurzaam en gestructureerd was en of de activiteiten van deelnemers die gericht waren op de verwezenlijking van het doel van de organisatie planmatig of stelselmatig waren (onder meer HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Tot slot is voor een bewezenverklaring volgens de Hoge Raad vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en bijdraagt aan het realiseren van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig doel heeft, maar niet welke concrete misdrijven er zijn of worden gepleegd (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413).
Beoordeling
Gelet op het voorgaande moet de vraag worden beantwoord of in deze zaak sprake is geweest van een op het plegen van woninginbraken gerichte organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en, zo ja, of de verdachte heeft behoord tot dat criminele samenwerkingsverband en of hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen, of gedragingen heeft ondersteund, die verband hielden met de verwezenlijking van het plegen van woninginbraken.
Verdachte en de medeverdachten in dit onderzoek worden veroordeeld voor een aanzienlijke hoeveelheid woninginbraken en pogingen daartoe. De rechtbank verwijst daarvoor naar de hiervóór al besproken bewijsmiddelen voor de verschillende inbraken. Deze (pogingen tot) inbraken werden gepleegd door een min of meer vaste kern van dit samenwerkingsverband. Verdachte en de medeverdachten gingen in wisselende samenstelling op pad. Verdachte en de medeverdachten hebben aan de inbraken deelgenomen als dader of als medeplichtige.
De rechtbank komt op grond van het bewijs voor die gepleegde inbraken, andere tapgesprekken en de onderlinge belcontacten tussen de verdachten tot de conclusie dat sprake was van een zodanig gestructureerd samenwerkingsverband dat zich richtte op het plegen van woninginbraken, dat gesproken kan worden van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt.
Woninginbraken
Verdachte en de medeverdachten worden door de rechtbank veroordeeld voor het plegen van zeven woninginbraken. Zij hebben de inbraken in wisselende samenstelling gepleegd. In het overzicht hieronder is te zien wie bij welke inbraak betrokken was.
[medeverdachte 1]
[verdachte]
[medeverdachte 3]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 4]
[medeverdachte 5]
[medeverdachte 6]
[adres]
X
X
[adres]
X
X
[adres]
X
X
X
X
X
[adres]
X
X
X
[adres]
X
X
[adres]
X
X
X
X
X
X
[adres]
X
De zeven bewezenverklaarde woninginbraken zijn aan het licht gekomen doordat de politie telefoongesprekken van verschillende verdachten afluisterde. De inbraken zijn gepleegd in een periode van tien dagen (24 oktober 2019 tot en met 2 november 2019), met uitzondering van de inbraak aan de [adres] die op 1 oktober 2019 werd gepleegd. De rechtbank concludeert hieruit dat de meeste verdachten zich structureel bezighielden met het plegen van inbraken.
Uitvalsbasis
Uit de camerabeelden van [adres] , het huis van [medeverdachte 3] , blijkt dat de verdachten vaak vóór en na een inbraak in dat huis aanwezig waren. [29] Uit camerabeelden blijkt dat de verdachten na een inbraak vaak met tassen of spullen onder kledingstukken terugkwamen. Dat was het geval bij de inbraken aan de [adres] , de [adres] , de [adres] en de [adres] . Ook blijkt uit tapgesprekken en camerabeelden dat gestolen goederen naar het huis van [medeverdachte 3] werden gebracht. Zo zegt [medeverdachte 3] in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] rondom de inbraak aan de [adres] dat [medeverdachte 1] de televisie en laptop moet komen brengen, maar dat hij niet met de lift mag. [30] In het huis van [medeverdachte 3] zijn ook meerdere goederen afkomstig van inbraken gevonden. [31] De rechtbank concludeert uit dit alles dat het huis van [medeverdachte 3] door de verdachten werd gebruikt als uitvalsbasis.
Belcontacten
De politie heeft op basis van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van de verdachten vastgesteld dat de verdachten veel onderling belcontact hebben gehad. [32] De rechtbank betrekt dat bij haar beoordeling over de samenwerking tussen de verdachten.
Werkwijze en structuur
Uit het bewijs van de verschillende inbraken, wat hiervóór al per inbraak is besproken, volgt dat de verdachten een min of meer vaste werkwijze gebruikten en dat sprake was van een zekere structuur. De verdachten verzamelden vaak bij het huis van [medeverdachte 3] en kwamen daar later weer terug. Tijdens de inbraak gold een bepaalde taakverdeling, ook al voerde niet ieder groepslid steeds dezelfde taken uit en was niet steeds elk groepslid bij iedere inbraak aanwezig. Zo pleegden één of meerdere groepsleden de daadwerkelijke inbraak en stond een ander deel op de uitkijk of klaar met de vluchtauto om iedereen zo snel mogelijk van de plaats delict weg te krijgen. Voorafgaand, tijdens en na de inbraak hielden de verdachten veel telefonisch contact en voerden overleg, zo blijkt uit de tapgesprekken in het dossier. De gestolen goederen werden na een inbraak verkocht. Soms aan [medeverdachte 3] en soms aan anderen. Zo werd een televisie en laptop aan [medeverdachte 3] gekocht [33] en werd de buit van een andere inbraak ingeruild voor geld [34] . De buit werd vervolgens over degenen die deel hadden genomen aan de inbraak verdeeld, zo blijkt bijvoorbeeld uit een tapgesprek dat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 4] voerde na de inbraak aan de [adres] . [35]
Rolverdeling
Uit de tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 1] een leidende rol had bij het plegen van de inbraken. Hij stuurde de anderen aan en regelde de verdeling van de buit. Ook is hij bij de meeste inbraken betrokken. [medeverdachte 3] had een faciliterende rol; hij stelde zijn huis ter beschikking, leende zijn auto uit aan de andere verdachten en kocht gestolen goederen op. De overige verdachten hadden een uitvoerende rol bij het plegen van de inbraken.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] . Met alle handelingen die hierboven omschreven zijn leverden alle verdachten, als lid van de organisatie, een wezenlijk aan het bereiken van het doel van de organisatie: het plegen van woninginbraken.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. (zaak 23)
in de periode van 15 april 2019 tot en met 16 april 2019 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen het aangaan van een schuld (te weten het afsluiten van een of meerdere telefoonabonnementen op naam van die [slachtoffer 3] , o.a. bij Vodafone en KPN) door die [slachtoffer 3] de volgende dreigende woorden toe te voegen: "De problemen die wij hebben worden voor jou dan 10 keer zo erg en er komt een handgranaat op je huis. Als je het niet doet komt mijn baas uit [plaats] je opzoeken";
2. ( (zaak 38)
op 31 oktober 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om (uit een woning gelegen aan de [adres] ) goederen van zijn gading die toebehoorden aan [slachtoffer 2] weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, die woning heeft betreden en doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. ( (zaak 39)
op 2 november 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen een kluis voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4. ( (zaak 45)
in de periode van 3 september 2019 tot en met 13 september 2019 te [plaats] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling door die [slachtoffer 1] (whatsapp)berichten toe te sturen met de volgende tekst:
"Hey, als ik jou pak, heb je een kanker groot probleem. Ben jou zat jongen. Ik trap je van je kanker Vespa. Je hebt de verkeerde voor je ouwe, komt goed.";
5. ( (zaak 52)
in de periode van 24 oktober 2019 t/m 4 november 2019 te [plaats] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , en [medeverdachte 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van woninginbraken.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door verdachte gepleegde feiten bestond. De door verdachte gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
opzetheling;
bedreiging met zware mishandeling;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat verdachte een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte ernstige feiten heeft gepleegd. Volgens de officier van justitie is verdachte meedogenloos en fel tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] geweest. Ook neemt de officier van justitie verdachte kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moet volgens de officier van justitie een contactverbod met de medeverdachten worden verbonden. Daarnaast vindt de officier van justitie dat aan verdachte een contactverbod met de slachtoffers van de afpersingen moet worden opgelegd in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel. Die maatregel zou ook dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat wijst erop dat een voorwaardelijke straf volgens de reclassering niet nodig is om herhaling van strafbare feiten te voorkomen. Omdat verdachte al 1,5 jaar in een schorsingstoezicht wordt begeleid, vindt hij een voorwaardelijke straf ook niet meer passend. De advocaat verzoekt de rechtbank bij het bepalen van een straf ook rekening te houden met de leeftijd en het lege strafblad van verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf en maatregel rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een vrijheidsbeperkende maatregel op. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij dat doet.
9.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een afpersing, een poging tot inbraak, een opzetheling, een bedreiging en een deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank vindt het ernstig dat een jonge jongen als verdachte ernstige strafbare feiten heeft gepleegd. Ook de houding van verdachte bij het plegen van de strafbare feiten, die uit het dossier naar voren komt, vindt de rechtbank ernstig en zorgelijk. Met de officier van justitie is de rechtbank eens dat verdachte bij het plegen van de afpersing en bedreiging meedogenloos en intimiderend is geweest. Zo plaatste verdachte nadat hij [slachtoffer 3] had afgeperst op Facebook ook nog een beledigend bericht over haar. Bij slachtoffer [slachtoffer 1] , die ernstig werd afgeperst door medeverdachten van verdachte ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ), koerst verdachte in het contact aan op het maken van een afspraak en uit hij zich zeer dreigend. Ook bij het plegen van de andere feiten heeft verdachte alleen oog gehad voor het verdienen van geld in plaats van de gevolgen van zijn gedrag voor anderen. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk en beschouwt hem niet als slechts een “meeloper” met criminele vrienden, maar als volwaardig deelnemer aan belastende strafbare gedragingen.
Verdachte en de andere leden van de criminele organisatie hebben in en rondom [plaats] bijgedragen aan een groot gevoel van onrust en onveiligheid. Ook dat betrekt de rechtbank strafverzwarend bij het bepalen van de straf.
Verdachte heeft nauwelijks willen verklaren over de door hem gepleegde strafbare feiten. Hij heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
Bij de strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd vindt de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van behoorlijke duur passend. Dat neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt bij het bepalen van de straf.
9.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld voor strafbare feiten. Het strafblad van verdachte heeft dus geen invloed op het bepalen van de straf.
Advies van de reclassering
Verdachte heeft een gesprek gevoerd met H. Wiebe van Reclassering Nederland. Wiebe heeft een rapport over verdachte geschreven.
De reclassering vermoedt dat het sociale netwerk van verdachte heeft bijgedragen aan het plegen van de strafbare feiten. Op andere leefgebieden heeft de reclassering geen zorgen. Omdat verdachte ook bij de reclassering ontkent de strafbare feiten te hebben gepleegd en dus geen openheid van zaken geeft, ziet de reclassering geen meerwaarde in een straf met bijzondere voorwaarden.
9.3.3
Conclusie
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een contactverbod met slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel passend. Deze maatregel verklaart de rechtbank dadelijk uitvoerbaar. Verdachte heeft lange tijd in een schorsingskader gelopen, maar gelet op de ernst en vasthoudendheid van het gedrag van gedachte en de groep verdachten waar hij onderdeel van uitmaakte, maakt de rechtbank zich grote zorgen dat hij zich opnieuw belastend zal gedragen richting een van de slachtoffers. Aan het voorwaardelijke deel van de straf verbindt de rechtbank een contactverbod met de medeverdachten.
De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, verdachte al lange tijd in een schorsingstoezicht met elektronisch toezicht heeft gelopen en verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte niet opheffen. Indien verdachte in hoger beroep gaat tegen het vonnis, blijft hij dus in een schoringskader lopen.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk moeten worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat verzoekt om, als de rechtbank verdachte niet vrijspreekt van de tenlastegelegde feiten, de vordering van benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] voor wat betreft de materiële schade af te wijzen en benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
10.3
[slachtoffer 3]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Zij vordert een bedrag van € 3.126,-. Dat bedrag bestaat uit materiële schade voor de aanschaf van de telefoons van € 2.376,- en immateriële schade voor de psychische schade die zij heeft opgelopen van € 750,-.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 2.376,- een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De vordering tot vergoeding van de materiële schade wordt dan ook toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2019 tot de dag van volledige betaling.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Afpersing zoals zich in onderhavig geval heeft voorgedaan vormt een ernstige inbreuk op de lichamelijke en psychische integriteit en als algemene ervaringsregel kan worden aangenomen dat dit leidt tot (ernstige) psychische gevolgen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
[slachtoffer 3] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank vindt – mede gelet op bedragen die in andere zaken worden toegekend – een bedrag van € 500,- billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 april 2019 tot de dag van volledige betaling.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank [slachtoffer 3] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. [slachtoffer 3] kan de vergoeding van dat deel van de vordering aan de burgerlijke rechter verzoeken.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door [slachtoffer 3] gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Als en voor zover verdachtes mededader betaalt, hoeft verdachte die schade niet meer te betalen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.876,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 april 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 38 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
10.4
[slachtoffer 2]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Zij vordert een bedrag van € 569,95. Dat bedrag bestaat uit materiële schade van € 19,95 voor de aanschaf van een bewakingscamera als gevolg van de inbraak en immateriële schade van € 550,-. In het verzoek geeft [slachtoffer 2] aan dat zij sinds de inbraak erg angstig is en slecht slaapt. Daarbij speelde een grote rol dat de daders vermoedelijk dezelfde mannen waren als degenen die haar zoon afpersten. [slachtoffer 2] vordert tot slot dat verdachte wordt veroordeeld in de kosten die zij heeft gemaakt voor het opnemen van verlof, de reiskosten naar de zitting en parkeerkosten voor de zitting. In totaal vordert zij aan proceskosten een bedrag van € 156,67.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 19,95 een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de bijzondere omstandigheid dat de inbraak is gepleegd door leden van dezelfde groep die haar zoon lastig viel (afpersing) – er een causaal verband bestaat tussen de poging tot inbraak en het ontstaan van de materiële schade. De vordering tot vergoeding van de materiële schade wordt dan ook toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling.
In uitzonderlijke gevallen kan bij woninginbraken sprake zijn van psychische schade doordat iemand ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake als een benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat sprake is van geestelijk letsel moet met voldoende concrete gegevens worden onderbouwd. Ook kan de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. Ook dat moet met concrete gegevens worden onderbouwd. Soms kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 2] voldoende heeft onderbouwd dat zij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Dat heeft te maken met de al benoemde bijzondere omstandigheid dat zij de inbreker(s) heeft overlopen en dus direct met hen is geconfronteerd en dat de daders van de inbraak ook degenen waren die haar zoon lastig vielen met bedreigingen en afpersingen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte.
[slachtoffer 2] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank vindt – mede gelet op bedragen die in andere zaken worden toegekend – een bedrag van € 250,- billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank [slachtoffer 2] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. [slachtoffer 2] kan de vergoeding van dat deel van de vordering aan de burgerlijke rechter verzoeken.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door [slachtoffer 2] gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op € 156,67.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 269,95, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
10.5
[slachtoffer 4]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Hij stelt materiële schade te hebben geleden van € 75.736,-, door de diefstal van een kluis, een sieradendoos en sieraden en schade aan de achterdeur. De waarde van de kluis en de sieradendoos en de schade aan de achterdeur is al vergoed door de verzekering. De verzekering heeft ook een bedrag van € 6.000,- vergoed voor de weggenomen sieraden. De overige waarde van de sieraden wil [slachtoffer 4] nog van de daders van de inbraak vergoed krijgen.
Aangezien de rechtbank verdachte vrijspreekt van het plegen van de inbraak en alleen veroordeeld voor de heling van de kluis, verklaart de rechtbank [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering. Het ontstaan van de schade en het handelen van verdachte ligt te ver uit elkaar, waardoor niet kan worden gezegd dat de schade door het handelen van verdachte is veroorzaakt.
10.6
[slachtoffer 1]
heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Hij vordert een bedrag van € 5.500,- aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade. De materiële schade is het totaalbedrag dat hij aan de daders van de afpersing heeft afgestaan en de immateriële schade ziet op de psychische schade die hij door de afpersing heeft opgelopen.
Alhoewel de rechtbank zich goed kan voorstellen dat [slachtoffer 1] schade heeft opgelopen, kan zij de vordering in de zaak van verdachte niet toewijzen. De rechtbank spreekt verdachte namelijk vrij van het plegen van de (poging) afpersing. De rechtbank verklaart [slachtoffer 1] dan ook nietontvankelijk in de vordering. [slachtoffer 1] kan de vergoeding van zijn schade nog wel aan de burgerlijke rechter verzoeken.

10.BESLAG

Diverse goederen zijn onder verdachte in beslag genomen.
Op de zitting heeft verdachte verklaard een aantal goederen teruggekregen te hebben en slechts zijn ringen (beslagnummers: 2517134, 2517135, 2517136), televisie (beslagnummer: 2517228), headset (beslagnummer: 2517143) en telefoon(s) (beslagnummer: 2517161, 2517162 en 2517163) nog terug te willen. Van het overige doet hij afstand.
De officier van justitie heeft aangegeven ervoor zorg te dragen dat deze goederen bij verdachte terugkomen. Gelet hierop zal de rechtbank geen nadere beslissing nemen op het beslag.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 60a, 140, 285, 311, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart de ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
  • als voorwaarden gelden dat verdachte:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
 [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 6] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] ,
 [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] ,
te controleren door de politie.
Oplegging maatregel
  • legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren;
  • beveelt dat verdachte zich onthoudt van contact met:
o [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] ,
o [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] ,
te controleren door de politie;
  • beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel per overtreding wordt vervangen door 7 dagen hechtenis met een maximum van 6 maanden;
  • toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
  • Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 2.876,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2019;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] € 2.876,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2019, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 38 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 269,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] ;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] € 269,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 156,67;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door P.M. Leijten, voorzitter, mrs. Y.M. Vanwersch en J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2021.
Mrs. Y.M. Vanwersch en J.G. van Ommeren zijn buiten staat dit vonnis mede te
ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. (zaak 23)
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2019 tot en met 16 juni 2019 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, (te weten het afsluiten van een of meerdere telefoonabonnementen op naam van die [slachtoffer 3] , o.a. bij Vodafone en KPN en/of een Samsung S10 Plus telefoon) door die [slachtoffer 3] de volgende dreigende woorden toe te voegen: "De problemen die wij hebben worden voor jou dan 10 keer zo erg en er komt een handgranaat op je huis. Als je het niet doet komt mijn baas uit Rotterdam je opzoeken" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
2. ( (zaak 38)
hij op of omstreeks 31 oktober 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (uit een woning gelegen aan de [adres] ) goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, die woning heeft/hebben betreden en/of heeft/hebben doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen op of omstreeks 31 oktober 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of zijn/haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , (uit een woning gelegen aan de [adres] ) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen die woning heeft betreden en/of heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 31 oktober 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te staan en/of (telefonisch) inlichtingen door te geven met betrekking tot eventuele verstoring en/of betrapping van de inbraak;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3. (zaak 39)
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen op of omstreeks 2 november 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis (grijs), meerdere sieraden (o.a. oorbellen, ringen, kettingen, broches, armbanden), meerdere munten, een houten kistje en/of een grijze vuilniskliko, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , (uit een woning gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 2 november 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te staan en/of (telefonisch) inlichtingen door te geven met betrekking tot eventuele verstoring en/of betrapping van de inbraak en/of mee te helpen de gestolen goederen te vervoeren (van het inbraakadres vandaan);
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 november 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een kluis (grijs), meerdere sieraden (o.a. oorbellen, ringen, kettingen, broches, armbanden), meerdere munten, een houten kistje en/of een grijze vuilniskliko heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
4. ( (zaak 45)
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks 3 september 2019 tot en met 13 september 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldsom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan die [slachtoffer 1] , een of meerdere malen (whatsapp)berichten heeft verstuurd naar die De Moet met de volgende tekst althans uitingen van soortgelijke dreigende aard of strekking: "Hey, als ik jou pak, heb je een kanker groot probleem. Ben jou zat jongen. Ik trap je van je kanker Vespa. Je hebt de verkeerde voor je ouwe, komt goed.", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 3 september 2019 tot en met 13 september 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] een of meerdere malen (whatsapp)berichten toe te sturen met de volgende tekst althans uitingen van soortgelijke dreigende aard of strekking:
"Hey, als ik jou pak, heb je een kanker groot probleem. Ben jou zat jongen. Ik trap je van je kanker Vespa. Je hebt de verkeerde voor je ouwe, komt goed.";
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
5. ( (zaak 52)
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2019 t/m 4 november 2019 te [plaats] , althans in Nederland, een of meerdere malen heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten: (onder andere) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 8] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het plegen van woninginbraken en/of het plegen van (andere) vermogensdelicten.
( art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna in dit vonnis wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met onderzoeksnaam [bijnaam] van 24 maart 2020, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 2001. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van relaas, p. 6-7.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 117-120.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 142; proces-verbaal van bevindingen, p. 146; proces-verbaal van bevindingen, p. 150.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 153.
6.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van 3 december 2020.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 137-138.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 157-158.
9.Een geschrift, te weten: telefooncontracten, p. 127-131.
10.Proces-verbaal van aangifte, p. 480.
11.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 489.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 491.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 493.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 494.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 494.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 494.
17.Proces-verbaal van aangifte, p. 509.
18.Bijlage bij proces-verbaal van aangifte, p. 523-525.
19.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 556.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 576.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 580-581.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 627.
23.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 558.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 587-589.
25.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 571.
26.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 574.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 835.
28.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
29.Proces-verbaal van bevindingen, p. 239-243; proces-verbaal van bevindingen, p. 291-293; proces-verbaal van bevindingen, p. 370; proces-verbaal van bevindingen, p. 587-589.
30.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 231.
31.Proces-verbaal van bevindingen, p. 377.
32.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1088-1089.
33.Zie bewijsstukken van de inbraak aan de [adres] .
34.Zie bewijsstukken van de inbraak aan de [adres] .
35.Een geschrift, te weten: een tapgesprek, p. 574.