4.3.2Bewezenverklaringen
Feit 1
Op 22 juni 2019 deed [slachtoffer 3] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij via [verdachte] contact had gekregen met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vroeg [slachtoffer 3] of hij haar wilde helpen met het afsluiten van telefoonabonnementen. Toen [slachtoffer 3] zei dat ze dat niet wilde, zei [medeverdachte 1] “de problemen die wij hebben worden voor jou dan 10 keer zo erg en er komt een handgranaat op je huis. Als je het niet doet komt mijn baas uit [plaats] [bijnaam] je opzoeken”. Hij zei ook “als je het niet doet komen wij je opzoeken en dan ga je het vanzelf zien”. [slachtoffer 3] was toen erg bang. Ze vreesde voor wat er met haar en haar familie zou gebeuren als ze het niet zou doen. Daarom heeft ze het toch gedaan. Ze had op 15 april 2019 een afspraak met [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 7] om de telefoonabonnementen te gaan afsluiten. [verdachte] zei dat ze moest zeggen dat ze € 1.500,- aan inkomsten had en geen vaste lasten. Ze moest in [plaats] eerst geld op haar rekening zetten. Vervolgens moest [slachtoffer 3] naar de Vodafone in het centrum van [plaats] lopen. [medeverdachte 7] bleef aan de overkant van de winkel staan kijken. Toen [slachtoffer 3] het abonnement voor een Samsung S10 Plus had afgesloten pakte [medeverdachte 7] de tas met het telefooncontract en de telefoon uit haar handen. Daarna moest [slachtoffer 3] naar de KPN toe om daar een abonnement af te sluiten. Ze moest de telefoon en het contract daarna weer afgeven aan [medeverdachte 7] . [verdachte] , [medeverdachte 1] en een vriendin van [slachtoffer 3] zaten verderop in de auto te wachten. De volgende dag heeft [slachtoffer 3] bij T-Mobile in [plaats] een abonnement afgesloten voor een Samsung 10 Plus, die ze vervolgens aan [medeverdachte 7] moest afgeven. In de vierde winkel werd [slachtoffer 3] gebeld door een vriendin, [getuige] . Die adviseerde haar om te zeggen dat zij geen vierde abonnement kon afsluiten, omdat zij een BKR-registratie had. [verdachte] en [medeverdachte 1] vroegen toen aan [slachtoffer 3] om andere meiden te regelen voor het afsluiten van telefoonabonnementen. [verdachte] zei toen “anders worden de problemen nog groter. Wij worden ook afgeperst”. Elke keer werd gezegd dat [slachtoffer 3] in de problemen zou komen en dat er een handgranaat bij haar huis zou komen als zij niemand zou regelen. [medeverdachte 1] zei ook: “Je kent mij niet. Je weet niet met wie je te maken hebt. Ik ben gek in mijn hoofd”. [verdachte] zei dat [slachtoffer 3] niet naar de politie mocht en dat zij haar zouden komen opzoeken als ze het wel deed.
[slachtoffer 3] heeft foto’s van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 7] overhandigd aan de politie. [medeverdachte 1] is door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] herkend op één van de foto’s.[verdachte] is door verbalisant [verbalisant 4] herkend op één van de foto’s.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 7] alle drie hebben gezegd dat ze een handgranaat op haar huis zouden gooien.
Op 28 juni 2019 heeft [getuige] een verklaring afgelegd bij de politie. [getuige] verklaarde dat zij op 16 april 2019 [slachtoffer 3] had gebeld. Ze hoorde toen aan de stem van [slachtoffer 3] dat zij heel bang was. [slachtoffer 3] zei: “Ik moet je iets vertellen, ik heb drie abonnementen op mijn naam moeten zetten en ik moet nu de vierde. Ik moet dit doen van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] .” [getuige] denkt dat [slachtoffer 3] heel bang is geweest, omdat zij zacht praatte. Later hoorde ze dat [medeverdachte 1] tegen [slachtoffer 3] had gezegd dat ze haar over moest halen om ook abonnementen op haar naam te zetten. Een dag later heeft [getuige] toen met [slachtoffer 3] afgesproken om dit te bespreken. Ze besprak het met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] en [verdachte] zaten in de auto. [getuige] heeft dat gesprek opgenomen.
Op 1 juli 2019 heeft verbalisant [verbalisant 5] de opname van [getuige] beluisterd. In de uitwerking heeft [verbalisant 5] [getuige] ‘Getuige’ genoemd en de andere persoon ‘ [medeverdachte 1] ’.
“Getuige: Heb je meer informatie over de abonnementen enzo
[medeverdachte 1] : Ja wij komen in de systeem en dan halen wij hem eruit.
(…)
[medeverdachte 1] : Dat gaat per telefoon als jij nu een abonnement afsluit bij T-mobile (…)
[medeverdachte 1] : (…) nog gevraagd of ze iemand kon regelen
(…)
[medeverdachte 1] : Hij haalt hem er 100% vanaf
[medeverdachte 1] : (…) vertrouwen (…) wij zijn echt slim bezig”.
In het dossier bevinden zich ook contracten op naam van [slachtoffer 3] van T-Mobile (datum afsluiting 16 april 2019), KPN (datum afsluiting 16 april 2019) en Vodafone (datum afsluiting 15 april 2019).
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
[slachtoffer 3] heeft een concrete en gedetailleerde verklaring afgelegd over hoe zij onder bedreiging van geweld door verdachte, [verdachte] en [medeverdachte 7] telefooncontracten moest afsluiten en telefoons moest afstaan. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van die verklaring.
De rechtbank moet vervolgens bekijken of er voldoende bewijs is dat de verklaring van [slachtoffer 3] ondersteunt. Dat is het geval. Getuige [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer 3] haar tijdens het afsluiten van één van de telefooncontracten aan de telefoon had. Zij hoorde toen dat [slachtoffer 3] heel bang was. Ook in het opgenomen gesprek tussen [getuige] en [medeverdachte 1] vindt de rechtbank steun voor de verklaring van [slachtoffer 3] . In dat gesprek wordt immers ook gesproken over het afsluiten van abonnementen bij telecomaanbieders.
De rechtbank verklaart dan ook bewezen dat verdachte samen met anderen [slachtoffer 3] onder bedreiging van geweld heeft gedwongen tot het afsluiten van telefooncontracten.
Feit 2
Op 31 oktober 2019 deed [slachtoffer 2] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij die dag rond 17.45 uur even weg was van haar huis aan de [adres] in [plaats] . Toen zij rond 18.20 uur weer terug kwam en door het keukenraam keek, zag zij dat de achterdeur op een kier open stond. Meteen daarna zag zij dat er van bovenaf aan de achterkant van het huis een jongen op de tuintafel sprong en samen met een andere jongen weg rende door de poort.
In een tapgesprek tussen het telefoonnummer van [verdachte] en een onbekende van 31 oktober 2019 om 18.08 uur werd het volgende gezegd:
“ [verdachte] : Let op de achterkant
MIAUWWW (
Klinkt als gemiauw van een kat)”.
[slachtoffer 1] , de zoon van aangeefster, heeft op 5 november 2019 tegen de politie verklaard dat er katten thuis waren op het moment van de inbraak.
In een tapgesprek tussen het telefoonnummer van [verdachte] en een onbekende van 31 oktober 2019 om 18.23 uur zegt [verdachte] dat ze nu richting [plaats] rijden. De onbekende man zegt dat het kanker heet is en ze langzaam reden met zwaailichten.De onbekende persoon belt om 18.38 uur naar [verdachte] en vraagt dan om ‘[bijnaam]’ te geven. De politie hoort vervolgens dat [medeverdachte 1] aan de telefoon komt.
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] van 31 oktober 2019 om 18.45 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Wollah ik net een Deetje (fon.) gedaan.
[medeverdachte 1] : Ik had kankerveel gevonden he geloof mij
[medeverdachte 1] : Wat moet er weer gebeuren eigenaar komt thuis. Wollah ik ben van de bovenste etage naar beneden gesprongen.”
Volgens de politie zegt [medeverdachte 1] in het tapgesprek ook dat hij in [plaats] is en dat hij was weggerend van [plaats] met de scooter.
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Uit de hierboven besproken bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte één van de daders van de inbraak aan de [adres] in [plaats] is geweest. In het tapgesprek tussen verdachte en een onbekende – dat gevoerd werd tijdens de korte periode dat de eigenaar de woning had verlaten – is de stem van verdachte en een kat te horen. Tijdens de inbraak waren ook katten in huis. Kort nadat de eigenaar de inbrekers had overlopen, belt verdachte wederom met iemand en wordt gesproken over van [plaats] naar [plaats] gaan en politie. Bovendien is verdachte vlak na de inbraak samen met [medeverdachte 1] , die in een tapgesprek zegt dat hij van de bovenste etage is gesprongen en is weggerend omdat de eigenaar thuiskwam. Ook dat komt overeen met deze inbraak.
Feit 3
Op 2 november 2019 deed [slachtoffer 4] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat hij die dag om 14.00 uur zijn huis aan de [adres] in [plaats] had verlaten. Om 16.30 uur kwam hij weer terug. Hij zag toen dat de poort en de achterdeur open stonden. De achterdeur, die zijn vrouw bij het verlaten van het huis had afgesloten, was beschadigd. De daders hadden een kluis, sieraden en een grijze kliko meegenomen.Uit de bijlage bij de aangifte blijkt dat ook meerdere munten zijn gestolen.
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] van 2 november 2019 om 14.12 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Rij met de kofferbak naar de tuin toe van deze huis
[medeverdachte 4] : Ik heb geen sleutel
[medeverdachte 1] : Ze hebben kloeso he”.
In het hierboven besproken tapgesprek maakte de telefoon van [medeverdachte 1] gebruik van een paallocatie aan de [adres] in [plaats] . De afstand tussen de paallocatie en de plek waar de inbraak plaatsvond is nog geen 500 meter.
Op de camerabeelden van de [adres] in [plaats] zag de politie dat tussen 14.06 uur en 14.22 uur vijf of zes jongens voorbij komen. Om 14.22 uur zijn twee van die jongens te zien. Eén van hen trekt een grijze kliko met zich mee. De jongen met de kliko lijkt een vrij scherpe bocht te draaien, alsof hij van achter de haag van [adres] vandaan komt.[medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn op die beelden herkend door verbalisant [verbalisant 6] .
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van 2 november 2019 om 14.25 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Ik en [medeverdachte 6] hebben net een kist/doos gepakt. Mogen we naar boven om hem bij jou open te maken.
[medeverdachte 3] : Wat is mijn percentage?
[medeverdachte 1] : Wij gaan hem met z’n tweeën open maken en zij blijven beneden kijken of er niemand aan komt.
Jaouad: Waar hebben jullie hem vandaan ver weg of dichtbij?
[medeverdachte 1] : Dichtbij maar niet uit [adres]
[medeverdachte 3] : Kom naar boven”.
Op de camerabeelden van [adres] zag de politie dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] rond 13.40 uur vertrekken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] rijden met de auto weg. De rest verdwijnt in dezelfde richting. [medeverdachte 2] en [verdachte] komen binnen vijf minuten weer terug bij de flat. Om 14.29 uur komen [verdachte] en [medeverdachte 1] aanlopen. Ze tillen een zwaar, rechthoekig voorwerp. [medeverdachte 6] komt daar achteraan. Om 14.44 uur komt ook [medeverdachte 4] bij de flat aan. [verdachte] komt om 15.18 uur aanlopen met een moker in zijn hand. [medeverdachte 5] komt erachteraan gerend.
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 1] op 2 november 2019 om 15.15 uur zegt [verdachte] : “Moet ik die ding naar boven brengen ofzo”, waarop [medeverdachte 1] zegt: “Ja breng jij hem naar boven”. Op de achtergrond is te horen dat [medeverdachte 3] zegt: “hun moeten op de uitkijk”.
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] van 2 november 2019 om 17.01 uur wordt het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Barkie voor [medeverdachte 3] , bankoe voor [medeverdachte 2] , bankoe voor jou broertje en bankoe voor [verdachte] .
[medeverdachte 4] : Joh en de rest doen wij door drieën toch?
[medeverdachte 1] : Joh ja [medeverdachte 6] vind het goed dan vind ik het ook goed”.
Bewijsoverweging, interpretatie van de bewijsmiddelen
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte samen met [medeverdachte 1] een zwaar voorwerp draagt en daarmee richting het huis van [medeverdachte 3] loopt. Gelet op de hierboven besproken tapgesprekken is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit voorwerp een kluis betreft. Daarmee staat vast dat verdachte de kluis in bezit heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat uit de tapgesprekken ook blijkt dat verdachte wist dat die kluis van een misdrijf afkomstig was. Niet valt anders in te zien waarom verdachte vlak na het naar binnen dragen van de kluis een moker (kennelijk om de kluis open te breken) naar boven heeft gebracht.
Feit 4
De politie heeft onderzoek gedaan in de onder verdachte in beslag genomen telefoon. In de telefoon werd een chatgesprek gevonden met het telefoonnummer [telefoonnummer] van [slachtoffer 1] . In het chatgesprek werd onder andere het volgende gezegd door verdachte:
“Ey als k jou pak
Heb je een kkr groot probleem
Ik trap je van je kkr vespa”.
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij de hierboven genoemde berichten heeft gestuurd.
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Verdachte heeft door bovengenoemde berichten te sturen [slachtoffer 1] bedreigd. Dat het niet verdachtes bedoeling zou zijn om bedreigend over te komen – wat de rechtbank overigens niet gelooft gelet op de manier waarop het gesprek verloopt– doet daar niet aan af.
Naar het oordeel van de rechtbank is de kans dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt als hij van een (rijdende) scooter wordt getrapt erg groot. Het verweer van de advocaat op dit punt verwerpt de rechtbank dan ook.
Feit 5
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Volgens vaste jurisprudentie betekent een organisatie: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt met alle andere personen van de organisatie, dat hij die kende of dat er steeds in dezelfde samenstelling werd samengewerkt (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Een organisatie is ‘crimineel’ als die organisatie het plegen van misdrijven als doel heeft. Voor het bewijs van dat doel kan van belang zijn of er misdrijven in het kader van de organisatie zijn gepleegd, of de samenwerking duurzaam en gestructureerd was en of de activiteiten van deelnemers die gericht waren op de verwezenlijking van het doel van de organisatie planmatig of stelselmatig waren (onder meer HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Tot slot is voor een bewezenverklaring volgens de Hoge Raad vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en bijdraagt aan het realiseren van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig doel heeft, maar niet welke concrete misdrijven er zijn of worden gepleegd (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Beoordeling
Gelet op het voorgaande moet de vraag worden beantwoord of in deze zaak sprake is geweest van een op het plegen van woninginbraken gerichte organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en, zo ja, of de verdachte heeft behoord tot dat criminele samenwerkingsverband en of hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen, of gedragingen heeft ondersteund, die verband hielden met de verwezenlijking van het plegen van woninginbraken.
Verdachte en de medeverdachten in dit onderzoek worden veroordeeld voor een aanzienlijke hoeveelheid woninginbraken en pogingen daartoe. De rechtbank verwijst daarvoor naar de hiervóór al besproken bewijsmiddelen voor de verschillende inbraken. Deze (pogingen tot) inbraken werden gepleegd door een min of meer vaste kern van dit samenwerkingsverband. Verdachte en de medeverdachten gingen in wisselende samenstelling op pad. Verdachte en de medeverdachten hebben aan de inbraken deelgenomen als dader of als medeplichtige.
De rechtbank komt op grond van het bewijs voor die gepleegde inbraken, andere tapgesprekken en de onderlinge belcontacten tussen de verdachten tot de conclusie dat sprake was van een zodanig gestructureerd samenwerkingsverband dat zich richtte op het plegen van woninginbraken, dat gesproken kan worden van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt.
Woninginbraken
Verdachte en de medeverdachten worden door de rechtbank veroordeeld voor het plegen van zeven woninginbraken. Zij hebben de inbraken in wisselende samenstelling gepleegd. In het overzicht hieronder is te zien wie bij welke inbraak betrokken was.
[medeverdachte 1]
[verdachte]
[medeverdachte 3]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 4]
[medeverdachte 5]
[medeverdachte 6]
[adres]
X
X
[adres]
X
X
[adres]
X
X
X
X
X
[adres]
X
X
X
[adres]
X
X
[adres]
X
X
X
X
X
X
[adres]
X
De zeven bewezenverklaarde woninginbraken zijn aan het licht gekomen doordat de politie telefoongesprekken van verschillende verdachten afluisterde. De inbraken zijn gepleegd in een periode van tien dagen (24 oktober 2019 tot en met 2 november 2019), met uitzondering van de inbraak aan de [adres] die op 1 oktober 2019 werd gepleegd. De rechtbank concludeert hieruit dat de meeste verdachten zich structureel bezighielden met het plegen van inbraken.
Uitvalsbasis
Uit de camerabeelden van [adres] , het huis van [medeverdachte 3] , blijkt dat de verdachten vaak vóór en na een inbraak in dat huis aanwezig waren.Uit camerabeelden blijkt dat de verdachten na een inbraak vaak met tassen of spullen onder kledingstukken terugkwamen. Dat was het geval bij de inbraken aan de [adres] , de [adres] , de [adres] en de [adres] . Ook blijkt uit tapgesprekken en camerabeelden dat gestolen goederen naar het huis van [medeverdachte 3] werden gebracht. Zo zegt [medeverdachte 3] in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] rondom de inbraak aan de [adres] dat [medeverdachte 1] de televisie en laptop moet komen brengen, maar dat hij niet met de lift mag.In het huis van [medeverdachte 3] zijn ook meerdere goederen afkomstig van inbraken gevonden.De rechtbank concludeert uit dit alles dat het huis van [medeverdachte 3] door de verdachten werd gebruikt als uitvalsbasis.
Belcontacten
De politie heeft op basis van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van de verdachten vastgesteld dat de verdachten veel onderling belcontact hebben gehad.De rechtbank betrekt dat bij haar beoordeling over de samenwerking tussen de verdachten.
Werkwijze en structuur
Uit het bewijs van de verschillende inbraken, wat hiervóór al per inbraak is besproken, volgt dat de verdachten een min of meer vaste werkwijze gebruikten en dat sprake was van een zekere structuur. De verdachten verzamelden vaak bij het huis van [medeverdachte 3] en kwamen daar later weer terug. Tijdens de inbraak gold een bepaalde taakverdeling, ook al voerde niet ieder groepslid steeds dezelfde taken uit en was niet steeds elk groepslid bij iedere inbraak aanwezig. Zo pleegden één of meerdere groepsleden de daadwerkelijke inbraak en stond een ander deel op de uitkijk of klaar met de vluchtauto om iedereen zo snel mogelijk van de plaats delict weg te krijgen. Voorafgaand, tijdens en na de inbraak hielden de verdachten veel telefonisch contact en voerden overleg, zo blijkt uit de tapgesprekken in het dossier. De gestolen goederen werden na een inbraak verkocht. Soms aan [medeverdachte 3] en soms aan anderen. Zo werd een televisie en laptop aan [medeverdachte 3] gekochten werd de buit van een andere inbraak ingeruild voor geld. De buit werd vervolgens over degenen die deel hadden genomen aan de inbraak verdeeld, zo blijkt bijvoorbeeld uit een tapgesprek dat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 4] voerde na de inbraak aan de [adres] .
Rolverdeling
Uit de tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 1] een leidende rol had bij het plegen van de inbraken. Hij stuurde de anderen aan en regelde de verdeling van de buit. Ook is hij bij de meeste inbraken betrokken. [medeverdachte 3] had een faciliterende rol; hij stelde zijn huis ter beschikking, leende zijn auto uit aan de andere verdachten en kocht gestolen goederen op. De overige verdachten hadden een uitvoerende rol bij het plegen van de inbraken.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] . Met alle handelingen die hierboven omschreven zijn leverden alle verdachten, als lid van de organisatie, een wezenlijk aan het bereiken van het doel van de organisatie: het plegen van woninginbraken.