4.3.2Bewezenverklaringen
Feit 1
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij dit feit – voor zover bewezen verklaard door de rechtbank – heeft gepleegd en de advocaat heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar alleen opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
- de aangifte door [slachtoffer 1] van 27 oktober 2019;
- een tapgesprek van 26 oktober 2019;
- de verklaring van verdachte op de zitting.
Feit 3
Op 28 oktober 2019 deed [slachtoffer 2] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij op 28 oktober 2019 om 16.45 uur haar huis aan de [adres] in [plaats] verliet. Om 19.41 uur werd zij door haar buurvrouw gebeld, die vertelde dat er was ingebroken. Er was geen schade aan het huis van [slachtoffer 2] . De daders zijn vermoedelijk via de eerste verdieping, waar de ramen op de tochtstand stonden, naar binnen gekomen. De daders hadden contant geld, een Macbook met oplader, een Samsung telefoon en gouden sieraden meegenomen.Eén dag later verklaarde [slachtoffer 2] dat ook de Playstation 4 van haar zoon en een aantal luchtjes waren gestolen.
Op 28 oktober 2019 om 19.27 uur vond een telefoongesprek plaats tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De politie herkende ook de stem van [verdachte] . In het gesprek werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Ik weet het jullie zijn als bezig he kankerhoer
[medeverdachte 2] : Ja we zijn gelijk bezig. Blijf aan de lijn.
[medeverdachte 2] : Ik heb een kinderbueno.
[verdachte] : Jongens jullie moeten opschieten het is een drukke straat.
Op de achtergrond “Niet schijnen niet schijnen”
[verdachte] : Vraag of ze al iets hebben
[medeverdachte 1] : Heb je al een beetje gevonden of niks?
[medeverdachte 2] : Klein beetje
[medeverdachte 2] : Kunnen wij lopen naar buiten
[medeverdachte 1] : Ja
[verdachte] : Ik zweer het achterkant. Zeg achterkant dan snel.
[medeverdachte 1] : Hey snel de loopt wij rijden daar heel hard heen.
[medeverdachte 1] : Kom naar de stenen hok.
[medeverdachte 2] : Haal me op bij het stenen hokje nu”.
[slachtoffer 2] heeft in een telefoongesprek met de politie aangegeven dat zij altijd kinderbueno’s in huis heeft liggen. Die liggen altijd in de kast die schade heeft opgelopen tijdens de inbraak.
Uit onderzoek van de politie blijkt dat in de buurt van het huis van [slachtoffer 2] een stenen huisje ligt.
De politie heeft onderzoek gedaan in een iPhone die onder [medeverdachte 1] in beslag is genomen. Op 29 oktober 2019 is op de telefoon tussen 1.40 uur en 1.43 uur gezocht op:
- 14 karaat
- 14 karaat goud
- Waarde 585 goudprijs
- Werkwijze contante inkoop goud
- Inkoop goud
- De veiligste kluis Utrecht
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij betrokken was bij de inbraak.
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Uit de hierboven besproken bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte de inbraak aan de [adres] in [plaats] samen met anderen gepleegd. Het tijdstip van de inbraak komt overeen met het telefoongesprek dat tussen de verdachten wordt gevoerd. Meerdere details van de inbraak komen terug in de tapgesprekken, waar verdachte aan deelnam. Zo wordt in het tapgesprek gesproken over een kinderbueno die aangeefster altijd in huis heeft liggen. Ook ligt in de buurt van het huis van aangeefster een stenen huisje, waar in de tapgesprekken over wordt gesproken. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat in de tapgesprekken wordt gesproken over deze inbraak.
Uit het tapgesprek blijkt dat verdachte constant contact had met de medeverdachten en dat hij een sturende rol had bij de inbraak. Hij vraagt welke goederen in huis liggen en geeft instructies aan de andere daders.
De hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden hebben de uiterlijke verschijningsvorm van een – op grond van een plan dat alle deelnemers vooraf duidelijk was – in bewuste en nauwe samenwerking uitgevoerde inbraak, waarbij elk van de deelnemers een, wat betreft het gewicht van zijn bijdrage aan dat misdrijf, vergelijkbare en in die zin onderling inwisselbare rol heeft vervuld. De rechtbank veroordeelt verdachte dan ook voor het medeplegen van de inbraak.
Feit 4
Op 2 november 2019 deed [slachtoffer 3] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat hij die dag om 14.00 uur zijn huis aan de [adres] in [plaats] had verlaten. Om 16.30 uur kwam hij weer terug. Hij zag toen dat de poort en de achterdeur open stonden. De achterdeur, die zijn vrouw bij het verlaten van het huis had afgesloten, was beschadigd. De daders hadden een kluis, sieraden en een grijze kliko meegenomen.Uit de bijlage bij de aangifte blijkt dat ook meerdere munten zijn gestolen.
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [verdachte] van 2 november 2019 om 14.12 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Rij met de kofferbak naar de tuin toe van deze huis
[verdachte] : Ik heb geen sleutel
[medeverdachte 1] : Ze hebben kloeso he”.
In het hierboven besproken tapgesprek maakte de telefoon van [medeverdachte 1] gebruik van een paallocatie aan de [adres] in [plaats] . De afstand tussen de paallocatie en de plek waar de inbraak plaatsvond is nog geen 500 meter.
Op de camerabeelden van de [adres] in [plaats] zag de politie dat tussen 14.06 uur en 14.22 uur vijf of zes jongens voorbij komen. Om 14.22 uur zijn twee van die jongens te zien. Eén van hen trekt een grijze kliko met zich mee. De jongen met de kliko lijkt een vrij scherpe bocht te draaien, alsof hij van achter de haag van [adres] vandaan komt.[verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn op die beelden herkend door verbalisant [verbalisant] .
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] van 2 november 2019 om 14.25 uur werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Ik en [medeverdachte 6] hebben net een kist/doos gepakt. Mogen we naar boven om hem bij jou open te maken.
[medeverdachte 4] : Wat is mijn percentage?
[medeverdachte 1] : Wij gaan hem met z’n tweeën open maken en zij blijven beneden kijken of er niemand aan komt.
[medeverdachte 4] : Waar hebben jullie hem vandaan ver weg of dichtbij?
[medeverdachte 1] : Dichtbij maar niet uit [adres]
[medeverdachte 4] : Kom naar boven”.
Op de camerabeelden van [adres] zag de politie dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] rond 13.40 uur vertrekken. [medeverdachte 1] en [verdachte] rijden met de auto weg. De rest verdwijnt in dezelfde richting. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] komen binnen vijf minuten weer terug bij de flat. Om 14.29 uur komen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] aanlopen. Ze tillen een zwaar, rechthoekig voorwerp. [medeverdachte 6] komt daar achteraan. Om 14.44 uur komt ook [verdachte] bij de flat aan. [medeverdachte 3] komt om 15.18 uur aanlopen met een moker in zijn hand. [medeverdachte 5] komt erachteraan gerend.
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op 2 november 2019 om 15.15 uur zegt [medeverdachte 3] : “Moet ik die ding naar boven brengen ofzo”, waarop [medeverdachte 1] zegt: “Ja breng jij hem naar boven”. Op de achtergrond is te horen dat [medeverdachte 4] zegt: “hun moeten op de uitkijk”.
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [verdachte] van 2 november 2019 om 17.01 uur wordt het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Barkie voor [medeverdachte 4] , bankoe voor [medeverdachte 2] , bankoe voor jou broertje en bankoe voor [medeverdachte 3] .
[verdachte] : Joh en de rest doen wij door drieën toch?
[medeverdachte 1] : Joh ja [medeverdachte 6] vind het goed dan vind ik het ook goed”.
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met de medeverdachten de inbraak heeft gepleegd. Hoewel niet precies vastgesteld kan worden wie welke handelingen heeft verricht, blijkt uit de tapgesprekken dat verdachte tijdens de inbraak constant contact had met de medeverdachten en dat hij samen met twee anderen het grootste deel van de buit kreeg.
De hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden hebben de uiterlijke verschijningsvorm van een – op grond van een plan dat alle deelnemers vooraf duidelijk was – in bewuste en nauwe samenwerking uitgevoerde inbraak, waarbij elk van de deelnemers een, wat betreft het gewicht van zijn bijdrage aan dat misdrijf, vergelijkbare en in die zin onderling inwisselbare rol heeft vervuld. De rechtbank veroordeelt verdachte dan ook voor het medeplegen van de inbraak.
Feit 5
Op 4 december 2019 deed [slachtoffer 4] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat zijn dochter op 28 oktober 2019 rond 14.00 uur haar fiets parkeerde bij [adres] in [plaats] . De fiets is een blauwe Gazelle transport damesfiets met roze wielen. Op 29 oktober 2019 zag [slachtoffer 4] dat iemand de fiets in brand had gestoken. Het zadel, de achterband en het slot waren verwoest.
In een tapgesprek tussen de telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 1] op 28 oktober 2019 om 15.14 uur werd het volgende gezegd:
“ [verdachte] : Hey er is bij [medeverdachte 4] zijn flat brand
[verdachte] : Fietszadel in de brand
[verdachte] : Helemaal zwart daar binnen pik. Overal zwart (
veel gelach).
[medeverdachte 1] : Aan welke kant hebben jullie dat gedaan?
[verdachte] : Met deo
[verdachte] : Rechterkant”
Op camerabeelden van [adres] van [plaats] van 28 oktober 2019 zag de politie om 15.02 uur twee jongens de lift uit lopen. Eén van die jongens herkende de politie als [verdachte] . Om 15.06 uur ziet de politie dat [verdachte] een busje indrukt waar nevel uit komt. [verdachte] steekt die nevel vervolgens aan. Daarna lopen de jongens naar buiten naar een plek waar veel fietsen naast elkaar gestald staan. [verdachte] lijkt de omgeving in de gaten te houden en de andere jongen is wat bij de fietsen aan het rommelen. Daarna is te zien dat een zadel in brand staat.
Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij inderdaad op de beelden te zien is.
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Uit de hierboven besproken bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte samen met een ander een fiets in brand heeft gestoken en dat daardoor ook de omliggende fietsen in brand konden vliegen, aangezien de fiets naast veel andere fietsen stond. De conclusie van de advocaat dat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte slechts op de uitkijk heeft gestaan deelt de rechtbank, gelet op het hierboven besproken tapgesprek en het feit dat verdachte zelf ook nevel heeft aangestoken, niet.
Feit 6
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Volgens vaste jurisprudentie betekent een organisatie: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt met alle andere personen van de organisatie, dat hij die kende of dat er steeds in dezelfde samenstelling werd samengewerkt (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Een organisatie is ‘crimineel’ als die organisatie het plegen van misdrijven als doel heeft. Voor het bewijs van dat doel kan van belang zijn of er misdrijven in het kader van de organisatie zijn gepleegd, of de samenwerking duurzaam en gestructureerd was en of de activiteiten van deelnemers die gericht waren op de verwezenlijking van het doel van de organisatie planmatig of stelselmatig waren (onder meer HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Tot slot is voor een bewezenverklaring volgens de Hoge Raad vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en bijdraagt aan het realiseren van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig doel heeft, maar niet welke concrete misdrijven er zijn of worden gepleegd (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Beoordeling
Gelet op het voorgaande moet de vraag worden beantwoord of in deze zaak sprake is geweest van een op het plegen van woninginbraken gerichte organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en, zo ja, of de verdachte heeft behoord tot dat criminele samenwerkingsverband en of hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen, of gedragingen heeft ondersteund, die verband hielden met de verwezenlijking van het plegen van woninginbraken.
Verdachte en de medeverdachten in dit onderzoek worden veroordeeld voor een aanzienlijke hoeveelheid woninginbraken en pogingen daartoe. De rechtbank verwijst daarvoor naar de hiervóór al besproken bewijsmiddelen voor de verschillende inbraken. Deze (pogingen tot) inbraken werden gepleegd door een min of meer vaste kern van dit samenwerkingsverband. Verdachte en de medeverdachten gingen in wisselende samenstelling op pad. Verdachte en de medeverdachten hebben aan de inbraken deelgenomen als dader of als medeplichtige.
De rechtbank komt op grond van het bewijs voor die gepleegde inbraken, andere tapgesprekken en de onderlinge belcontacten tussen de verdachten tot de conclusie dat sprake was van een zodanig gestructureerd samenwerkingsverband dat zich richtte op het plegen van woninginbraken, dat gesproken kan worden van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt.
Woninginbraken
Verdachte en de medeverdachten worden door de rechtbank veroordeeld voor het plegen van zeven woninginbraken. Zij hebben de inbraken in wisselende samenstelling gepleegd. In het overzicht hieronder is te zien wie bij welke inbraak betrokken was.
[medeverdachte 1]
[medeverdachte 3]
[medeverdachte 4]
[medeverdachte 2]
[verdachte]
[medeverdachte 5]
[medeverdachte 6]
[adres]
X
X
[adres]
X
X
[adres]
X
X
X
X
X
[adres]
X
X
X
[adres]
X
X
[adres]
X
X
X
X
X
X
[adres]
X
De zeven bewezenverklaarde woninginbraken zijn aan het licht gekomen doordat de politie telefoongesprekken van verschillende verdachten afluisterde. De inbraken zijn gepleegd in een periode van tien dagen (24 oktober 2019 tot en met 2 november 2019), met uitzondering van de inbraak aan de [adres] die op 1 oktober 2019 werd gepleegd. De rechtbank concludeert hieruit dat de meeste verdachten zich structureel bezighielden met het plegen van inbraken.
Uitvalsbasis
Uit de camerabeelden van [adres] , het huis van [medeverdachte 4] , blijkt dat de verdachten vaak vóór en na een inbraak in dat huis aanwezig waren.Uit camerabeelden blijkt dat de verdachten na een inbraak vaak met tassen of spullen onder kledingstukken terugkwamen. Dat was het geval bij de inbraken aan de [adres] , de [adres] , de [adres] en de [adres] . Ook blijkt uit tapgesprekken en camerabeelden dat gestolen goederen naar het huis van [medeverdachte 4] werden gebracht. Zo zegt [medeverdachte 4] in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] rondom de inbraak aan de [adres] dat [medeverdachte 1] de televisie en laptop moet komen brengen, maar dat hij niet met de lift mag.In het huis van [medeverdachte 4] zijn ook meerdere goederen afkomstig van inbraken gevonden.De rechtbank concludeert uit dit alles dat het huis van [medeverdachte 4] door de verdachten werd gebruikt als uitvalsbasis.
Belcontacten
De politie heeft op basis van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van de verdachten vastgesteld dat de verdachten veel onderling belcontact hebben gehad.De rechtbank betrekt dat bij haar beoordeling over de samenwerking tussen de verdachten.
Werkwijze en structuur
Uit het bewijs van de verschillende inbraken, wat hiervóór al per inbraak is besproken, volgt dat de verdachten een min of meer vaste werkwijze gebruikten en dat sprake was van een zekere structuur. De verdachten verzamelden vaak bij het huis van [medeverdachte 4] en kwamen daar later weer terug. Tijdens de inbraak gold een bepaalde taakverdeling, ook al voerde niet ieder groepslid steeds dezelfde taken uit en was niet steeds elk groepslid bij iedere inbraak aanwezig. Zo pleegden één of meerdere groepsleden de daadwerkelijke inbraak en stond een ander deel op de uitkijk of klaar met de vluchtauto om iedereen zo snel mogelijk van de plaats delict weg te krijgen. Voorafgaand, tijdens en na de inbraak hielden de verdachten veel telefonisch contact en voerden overleg, zo blijkt uit de tapgesprekken in het dossier. De gestolen goederen werden na een inbraak verkocht. Soms aan [medeverdachte 4] en soms aan anderen. Zo werd een televisie en laptop aan [medeverdachte 4] gekochten werd de buit van een andere inbraak ingeruild voor geld. De buit werd vervolgens over degenen die deel hadden genomen aan de inbraak verdeeld, zo blijkt bijvoorbeeld uit een tapgesprek dat [medeverdachte 1] met [verdachte] voerde na de inbraak aan de [adres] .
Rolverdeling
Uit de tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 1] een leidende rol had bij het plegen van de inbraken. Hij stuurde de anderen aan en regelde de verdeling van de buit. Ook is hij bij de meeste inbraken betrokken. [medeverdachte 4] had een faciliterende rol; hij stelde zijn huis ter beschikking, leende zijn auto uit aan de andere verdachten en kocht gestolen goederen op. De overige verdachten hadden een uitvoerende rol bij het plegen van de inbraken.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 6] Mahdad. Met alle handelingen die hierboven omschreven zijn leverden alle verdachten, als lid van de organisatie, een wezenlijk aan het bereiken van het doel van de organisatie: het plegen van woninginbraken.