5.3.3Bewezenverklaringen
Feit 1
Op donderdag 26 september 2019 kreeg de politie een melding dat mannen fietsen aan het inladen waren in een huurbox op de [straat] in [woonplaats] . De fietsen zaten nog op slot. Toen de politie daar aankwam, zag zij vijf mannen lopen bij een geopende huurbox. Ook stond er een auto van het merk Citroën met kenteken [kenteken ] geparkeerd. Vier mannen gingen in de auto zitten. De bestuurder was [medeverdachte 5] en de bijrijder [verdachte] . Verbalisant [verbalisant 4] zag dat aangifte was gedaan van diefstal van één van de fietsen in de box.
Op camerabeelden van de opslagloods aan de [adres] in [woonplaats] zag de politie dat op 25 september 2019 een bestelbus binnen komt rijden. Uit de bestelbus stappen drie mannen die verbalisant [verbalisant 3] herkende als [verdachte] , [verdachte] en [medeverdachte 5] . De bus staat vol met fietsen die op slot staan. [medeverdachte 5] en [verdachte] laden de fietsen uit en zetten die in het opslaghok.
Op camerabeelden van 26 september 2019 zag de politie dat een Citroën met kenteken [kenteken ] binnen komt rijden. Uit de auto stappen vier mannen, die verbalisant [verbalisant 3] herkende als [verdachte] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 1] halen de fietsen daarna uit het opslaghok en ontdoen de fietsen van trappers en voorwielen.
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Uit de hierboven besproken bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] op 25 september 2019 samen met anderen fietsen vanuit een bestelbus in een opslaghok heeft geplaatst. Deze fietsen stonden nog op slot. Bij het uitladen van de fietsen moet dat [verdachte] zijn opgevallen. De volgende dag is hij teruggekomen en heeft hij samen met anderen de fietsen van het voorwiel en de trappers ontdaan. Van één van de fietsen in de loods was aangifte van diefstal gedaan, maar de rechtbank gaat onder de genoemde omstandigheden ervan uit dat meerdere fietsen van een misdrijf afkomstig waren, omdat algemeen bekend is dat van het overgrote deel van fietsendiefstallen nooit aangifte wordt gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] onder de genoemde omstandigheden had moeten vermoeden dat de fietsen van een misdrijf afkomstig waren. [verdachte] heeft verklaard dat hij met de anderen op 26 september 2019 bij de moskee is geweest. Daar zou een man hen hebben gevraagd om voor een klein bedrag trappers en voorwielen van fietsen te halen. Deze verklaring vindt de rechtbank, gelet op het feit dat [verdachte] de dag ervoor de fietsen zelf naar de loods heeft gebracht, niet geloofwaardig.
Feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. [verdachte] heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij dit feit – voor zover bewezen verklaard door de rechtbank – heeft gepleegd en zijn advocaat heeft ook geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar alleen opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
- de aangifte door [aangever 1] van 25 oktober 2019;
- de verklaring van [verdachte] op de zitting.
Feit 3
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. [verdachte] heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij dit feit – voor zover bewezen verklaard door de rechtbank – heeft gepleegd en zijn advocaat heeft ook geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar alleen opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
- de aangifte door [aangeefster 2] van 27 oktober 2019;
- de verklaring van [verdachte] op de zitting.
Feit 5
Op 28 oktober 2019 deed [aangeefster 1] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij op 28 oktober 2019 om 16.45 uur haar huis aan de [adres] in [woonplaats] verliet. Om 19.41 uur werd zij door haar buurvrouw gebeld, die vertelde dat er was ingebroken. Er was geen schade aan het huis van [aangeefster 1] . De daders zijn vermoedelijk via de eerste verdieping, waar de ramen op de tochtstand stonden, naar binnen gekomen. De daders hadden contant geld, een Macbook met oplader, een Samsung telefoon en gouden sieraden meegenomen.Eén dag later verklaarde [aangeefster 1] dat ook de Playstation 4 van haar zoon en een aantal luchtjes waren gestolen.
Op 28 oktober 2019 om 19.27 uur vond een telefoongesprek plaats tussen de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [verdachte] . De politie herkende ook de stem van [medeverdachte 4] . In het gesprek werd het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 1] : Ik weet het jullie zijn als bezig he kankerhoer
[bijnaam 1] : Ja we zijn gelijk bezig. Blijf aan de lijn.
[bijnaam 1] : Ik heb een kinderbueno.
[medeverdachte 4] : Jongens jullie moeten opschieten het is een drukke straat.
Op de achtergrond “Niet schijnen niet schijnen”
[medeverdachte 4] : Vraag of ze al iets hebben
[medeverdachte 1] : Heb je al een beetje gevonden of niks?
[bijnaam 1] : Klein beetje
[bijnaam 1] : Kunnen wij lopen naar buiten
[medeverdachte 1] : Ja
[medeverdachte 4] : Ik zweer het achterkant. Zeg achterkant dan snel.
[medeverdachte 1] : Hey snel de loopt wij rijden daar heel hard heen.
[medeverdachte 1] : Kom naar de stenen hok.
[bijnaam 1] : Haal me op bij het stenen hokje nu”.
[aangeefster 1] heeft in een telefoongesprek met de politie aangegeven dat zij altijd kinderbueno’s in huis heeft liggen. Die liggen altijd in de kast die schade heeft opgelopen tijdens de inbraak.
Uit onderzoek van de politie blijkt dat in de buurt van het huis van [aangeefster 1] een stenen huisje ligt.
De politie heeft onderzoek gedaan in een iPhone die onder [medeverdachte 1] in beslag is genomen. Op 29 oktober 2019 is op de telefoon tussen 1.40 uur en 1.43 uur gezocht op:
- 14 karaat
- 14 karaat goud
- Waarde 585 goudprijs
- Werkwijze contante inkoop goud
- Inkoop goud
- De veiligste kluis Utrecht
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Uit de hierboven besproken bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte de inbraak aan de [straat] in [woonplaats] samen met anderen gepleegd. Het tijdstip van de inbraak komt overeen met het telefoongesprek dat tussen de verdachten wordt gevoerd. Meerdere details van de inbraak komen terug in de tapgesprekken, waar verdachte aan deelnam. Zo wordt in het tapgesprek gesproken over een kinderbueno die aangeefster altijd in huis heeft liggen. Ook ligt in de buurt van het huis van aangeefster een stenen huisje, waar in de tapgesprekken over wordt gesproken. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat in de tapgesprekken wordt gesproken over deze inbraak.
Feit 8
Bij de politie zijn in 2019 meerdere meldingen binnengekomen over [medeverdachte 1] . Volgens de meldingen perst een groep waarvan [medeverdachte 1] de leider is verschillende personen af. De melders durven daar geen aangifte van te doen, omdat ze bang zijn voor represailles vanuit de groep van [medeverdachte 1] . Eén van de melders verklaarde dat [medeverdachte 1] vaak te vinden was in café [café] .
Op 7 november 2019 deed [slachtoffer] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat hij in februari 2019 uitging in de horeca in Zeist. Daar werd hij aangesproken door een jongen die [medeverdachte 1] heet. De volgende ochtend kreeg [slachtoffer] een bericht van [medeverdachte 1] op Instagram. [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer] zijn telefoon had gestolen. [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer] naar het Bethanieplein in Zeist moest komen. Daar stond [verdachte] Idrissi. [verdachte] heeft [medeverdachte 1] toen gebeld. [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer] 350 euro moest geven voor de telefoon. [slachtoffer] zei dat hij dat niet kon halen, maar [medeverdachte 1] bleef doorgaan en aandringen. [slachtoffer] heeft toen 350 euro betaald om ervan af te zijn. Hij was bang dat [medeverdachte 1] hem in elkaar zou slaan. Hij had gehoord dat [medeverdachte 1] een keer iemands kaak had gebroken omdat diegene geen geld kon betalen. [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn samen weggegaan. Een paar dagen later kreeg [slachtoffer] weer berichten van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer] 100 euro moest geven. Ook toen was [slachtoffer] bang dat hij in elkaar geslagen zou worden door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] stuurde [slachtoffer] elke keer na een paar dagen opnieuw berichten via Instagram. [slachtoffer] moest dan van [medeverdachte 1] ergens naartoe komen om geld te geven.
Een maand voor de zomervakantie kwam [slachtoffer] [verdachte] spontaan tegen. [verdachte] zei dat hij geld wilde zien. [slachtoffer] moest toen gaan pinnen. [verdachte] kwam volgens [slachtoffer] heel dreigend over en zei dat het geen grapje was. Via Whatsapp zei [verdachte] dat [slachtoffer] moest betalen, omdat er anders klappen zouden vallen. [slachtoffer] was bang en heeft toen geld gegeven. Daarna kreeg [slachtoffer] weer een bericht van [medeverdachte 1] om naar het Bethanieplein te komen. [medeverdachte 1] zei toen dat [slachtoffer] nog 300,- euro aan hem moest geven. [A] heeft dat toen aan [medeverdachte 1] betaald. [slachtoffer] kwam toen ook [verdachte] tegen. [verdachte] zei dat [slachtoffer] hem 300,- of 350,- euro moest geven. Toen [slachtoffer] zei dat hij dat niet ging doen, heeft [verdachte] hem bij zijn kraag ter hoogte van zijn borst en nek beet gepakt. Zijn andere hand maakte [verdachte] tot vuist. Hij hield zijn vuist vlak bij het hoofd van [slachtoffer] en zei dat hij hem ging slaan. [slachtoffer] was toen heel angstig.
Midden in de zomer was [slachtoffer] in de Jumbo in het centrum van Zeist. Toen hij de Jumbo uitliep zag hij een groep jongens op scooters aan komen rijden. [A] sloeg toen met zijn vuist tegen de linkerkant van het hoofd van [slachtoffer] en pakte de sleutels van zijn scooter af. [A] zei dat [slachtoffer] hem nog terug moest betalen. [slachtoffer] moest 500,- euro geven, anders zou hij worden geslagen. [medeverdachte 1] kwam erbij staan en zei tegen [slachtoffer] dat hij nog wat te regelen had met hem. [A] moest dat met [slachtoffer] regelen.
In totaal heeft [slachtoffer] ongeveer 1.100,- euro aan [medeverdachte 1] gegeven, 500,- euro aan [A] en meer dan 1.000,- euro aan [verdachte] .
Op 5 december 2019 verklaarde [slachtoffer] bij de politie dat hij had gehoord dat [medeverdachte 1] geweld tegen anderen gebruikt als mensen niet doen wat [medeverdachte 1] van hen vraagt. Dat gaf hem voldoende angst om [medeverdachte 1] te betalen, in de hoop dat het vanzelf zou stoppen. Als [slachtoffer] met [medeverdachte 1] , [verdachte] of [A] afsprak werd hij dreigend en boos aangekeken. Als hij niet kwam opdagen of te laat kwam, werd tegen hem gezegd dat hij niet met hen moest spotten. [slachtoffer] voelde zich hierdoor bedreigd en is daarom ook doorgegaan met het betalen van geld.
[getuige] vertelde op 24 november 2019 tegen de politie dat hij in januari of februari 2019 van [slachtoffer] hoorde dat hij problemen had gekregen met een Marokkaanse jongen in het centrum van Zeist en dat hij geld aan die jongen moest betalen als schadevergoeding voor zijn telefoon. [getuige] had in het uitgaansleven gehoord dat die jongen samen met andere Marokkaanse jongens uit Zeist voor veel problemen zorgde en dat er ook een dreiging van deze groep jongens uitging. Zo ging het verhaal dat deze jongens je slaan en bedreigen als er iets gebeurt dat zij niet willen. Hij had van [slachtoffer] gehoord dat hij bang was voor nog meer ellende als hij niet zou betalen. [getuige] vertelde verder dat hij in juli 2019 gezien heeft dat [slachtoffer] een klap kreeg van een Marokkaanse jongen bij de Jumbo in Zeist. Hij zag dat die jongen [slachtoffer] sloeg en toen de sleutel uit zijn scooter trok. Deze jongen zei tegen [slachtoffer] dat hij met hem moest meelopen en hij zag toen dat zij wegliepen.
In de telefoon die onder [verdachte] in beslag is genomen was een WhatsAppgesprek te lezen met het telefoonnummer [telefoonnummer] onder de naam ‘ [medeverdachte 1] Ap’. Vanaf 25 augustus 2019 is het volgende te lezen:
“ [verdachte] : [bijnaam 2] belle
Zeg tegen nu 5 verkies
Barkies
[medeverdachte 1] : Nee wachten op maandag
Geld is op drm wil je hem bellen
Niet doen je gaat verpesten
(…)
Morgen krijg je van [bijnaam 2]
(…)
Bel en
M
(…)
[verdachte] : Hij negeer mij
(…)
Morgen ga ik na ze werk na hem toe dan werkt hij tot sluit
[medeverdachte 1] : Als ik terug ben je weet heb niks e broer
(…)
[verdachte] : Ik ga vnv na ze werk naar hem toe bij de achter kant jumbo ga ik zegge rij naar clz
[medeverdachte 1] : [bijnaam 1] morgen kom ik welou doekoe je had die bar niet moeten opmaken man
[verdachte] : Ja weet maar wollah vnv ik ga hem leeg trekke ik hoop dat ik zelfs meer krijg snapje
(…)
[medeverdachte 1] : Ik ga ook aan de slag met hem als ik terug ben
Ik heb morgen echt minimaal bankoe nodig
(…)
Nee niet popo durft hij niet
(…)
[verdachte] : Morgen zorg ik er voor dat je doekoe heb
Anders radicaal word geregeld”.
De politie heeft ook onderzoek gedaan in de telefoon van [slachtoffer] . Daarin stond een gesprek met ‘ [bijnaam 1] ’. [slachtoffer] heeft aangegeven dat [verdachte] ‘ [bijnaam 1] ’ wordt genoemd.In het gesprek zegt [verdachte] dat [slachtoffer] vandaag € 100,- moet geven. Hij stelt [slachtoffer] voor de keus vandaag € 100,- of morgen € 200,- te betalen. Als [slachtoffer] zegt dat dat niet kan, zegt [verdachte] : “ [bijnaam 2] als ik jou was zou ik vandaag 100” en daarna “Luister [bijnaam 2] , want dit zijn geen grapjes”.
Bewijsoverweging: interpretatie van de bewijsmiddelen
Uit de hierboven besproken bewijsstukken concludeert de rechtbank dat verdachte samen met anderen [slachtoffer] heeft gedwongen tot het afstaan van meerdere geldbedragen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
[slachtoffer] heeft een concrete en gedetailleerde verklaring afgelegd over hoe hij onder bedreiging van geweld geld moest afstaan aan [verdachte] , [medeverdachte 1] en [A] . De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van die verklaring.
De rechtbank moet vervolgens bekijken of er voldoende bewijs is dat de verklaring van [slachtoffer] ondersteunt. Dat is het geval. De rechtbank hecht daarbij vooral waarde aan de WhatsApp-gesprekken tussen [verdachte] en [slachtoffer] en tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Uit de bewijsstukken blijkt dat ‘de groep’ van [medeverdachte 1] , waar ook [verdachte] onderdeel van uitmaakte, de reputatie had dat geweld werd gebruikt als mensen niet meewerkten met de groep. Bij de politie zijn meerdere meldingen binnengekomen dat die groep onder (bedreiging van) geweld geld van mensen afhandig maakte. [slachtoffer] kende deze reputatie ook. Die reputatie werd zelfs enkele keren waargemaakt door [verdachte] en [A] . [slachtoffer] was zo bang voor [verdachte] , [A] en [medeverdachte 1] dat hij geen andere uitweg zag dan simpelweg te doen wat [verdachte] , [A] en [medeverdachte 1] vroegen: betalen. De rechtbank concludeert daaruit dat [slachtoffer] door bedreiging van geweld door [verdachte] en anderen is gedwongen om geld af te staan.
Uit het WhatsAppgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] blijkt dat zij overleg voerden over de manier waarop zij [slachtoffer] (voornaam [slachtoffer] , door [verdachte] en [medeverdachte 1] weergegeven als [bijnaam 2] ) zouden aanpakken. Dat het niet ging om vriendelijke verzoeken om geld te geven én dat [verdachte] en zijn mededaders wisten dat [slachtoffer] vanuit angst betaalde, volgt ook wel uit het chatgesprek “
popo(de rechtbank begrijpt: politie)
durft hij niet”. De rechtbank verklaart daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de afpersing in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd.
Feit 10
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Volgens vaste jurisprudentie betekent een organisatie: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt met alle andere personen van de organisatie, dat hij die kende of dat er steeds in dezelfde samenstelling werd samengewerkt (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Een organisatie is ‘crimineel’ als die organisatie het plegen van misdrijven als doel heeft. Voor het bewijs van dat doel kan van belang zijn of er misdrijven in het kader van de organisatie zijn gepleegd, of de samenwerking duurzaam en gestructureerd was en of de activiteiten van deelnemers die gericht waren op de verwezenlijking van het doel van de organisatie planmatig of stelselmatig waren (onder meer HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Tot slot is voor een bewezenverklaring volgens de Hoge Raad vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en bijdraagt aan het realiseren van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig doel heeft, maar niet welke concrete misdrijven er zijn of worden gepleegd (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Beoordeling
Gelet op het voorgaande moet de vraag worden beantwoord of in deze zaak sprake is geweest van een op het plegen van woninginbraken gerichte organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en, zo ja, of de verdachte heeft behoord tot dat criminele samenwerkingsverband en of hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen, of gedragingen heeft ondersteund, die verband hielden met de verwezenlijking van het plegen van woninginbraken.
Verdachte en de medeverdachten in dit onderzoek worden veroordeeld voor een aanzienlijke hoeveelheid woninginbraken en pogingen daartoe. De rechtbank verwijst daarvoor naar de hiervóór al besproken bewijsmiddelen voor de verschillende inbraken. Deze (pogingen tot) inbraken werden gepleegd door een min of meer vaste kern van dit samenwerkingsverband. Verdachte en de medeverdachten gingen in wisselende samenstelling op pad. Verdachte en de medeverdachten hebben aan de inbraken deelgenomen als dader of als medeplichtige.
De rechtbank komt op grond van het bewijs voor die gepleegde inbraken, andere tapgesprekken en de onderlinge belcontacten tussen de verdachten tot de conclusie dat sprake was van een zodanig gestructureerd samenwerkingsverband dat zich richtte op het plegen van woninginbraken, dat gesproken kan worden van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt.
Woninginbraken
Verdachte en de medeverdachten worden door de rechtbank veroordeeld voor het plegen van zeven woninginbraken. Zij hebben de inbraken in wisselende samenstelling gepleegd. In het overzicht hieronder is te zien wie bij welke inbraak betrokken was.
[medeverdachte 1]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3]
[verdachte]
[medeverdachte 4]
[medeverdachte 5]
[medeverdachte 6]
[straat]
X
X
[straat]
X
X
[straat]
X
X
X
X
X
[straat]
X
X
X
[straat]
X
X
[straat]
X
X
X
X
X
X
[straat]
X
De zeven bewezenverklaarde woninginbraken zijn aan het licht gekomen doordat de politie telefoongesprekken van verschillende verdachten afluisterde. De inbraken zijn gepleegd in een periode van tien dagen (24 oktober 2019 tot en met 2 november 2019), met uitzondering van de inbraak aan de [straat] die op 1 oktober 2019 werd gepleegd. De rechtbank concludeert hieruit dat de meeste verdachten zich structureel bezighielden met het plegen van inbraken.
Uitvalsbasis
Uit de camerabeelden van [flat] aan de [straat] , het huis van [medeverdachte 3] , blijkt dat de verdachten vaak vóór en na een inbraak in dat huis aanwezig waren.Uit camerabeelden blijkt dat de verdachten na een inbraak vaak met tassen of spullen onder kledingstukken terugkwamen. Dat was het geval bij de inbraken aan de [straat] , de [straat] , de [straat] en de [straat] . Ook blijkt uit tapgesprekken en camerabeelden dat gestolen goederen naar het huis van [verdachte] werden gebracht. Zo zegt [verdachte] in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] rondom de inbraak aan de [straat] dat [medeverdachte 1] de televisie en laptop moet komen brengen, maar dat hij niet met de lift mag.In het huis van [verdachte] zijn ook meerdere goederen afkomstig van inbraken gevonden.De rechtbank concludeert uit dit alles dat het huis van [verdachte] door de verdachten werd gebruikt als uitvalsbasis.
Belcontacten
De politie heeft op basis van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van de verdachten vastgesteld dat de verdachten veel onderling belcontact hebben gehad.De rechtbank betrekt dat bij haar beoordeling over de samenwerking tussen de verdachten.
Werkwijze en structuur
Uit het bewijs van de verschillende inbraken, wat hiervóór al per inbraak is besproken, volgt dat de verdachten een min of meer vaste werkwijze gebruikten en dat sprake was van een zekere structuur. De verdachten verzamelden vaak bij het huis van [verdachte] en kwamen daar later weer terug. Tijdens de inbraak gold een bepaalde taakverdeling, ook al voerde niet ieder groepslid steeds dezelfde taken uit en was niet steeds elk groepslid bij iedere inbraak aanwezig. Zo pleegden één of meerdere groepsleden de daadwerkelijke inbraak en stond een ander deel op de uitkijk of klaar met de vluchtauto om iedereen zo snel mogelijk van de plaats delict weg te krijgen. Voorafgaand, tijdens en na de inbraak hielden de verdachten veel telefonisch contact en voerden overleg, zo blijkt uit de tapgesprekken in het dossier. De gestolen goederen werden na een inbraak verkocht. Soms aan [verdachte] en soms aan anderen. Zo werd een televisie en laptop aan [verdachte] gekochten werd de buit van een andere inbraak ingeruild voor geld. De buit werd vervolgens over degenen die deel hadden genomen aan de inbraak verdeeld, zo blijkt bijvoorbeeld uit een tapgesprek dat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 4] voerde na de inbraak aan de [straat] .
Rolverdeling
Uit de tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 1] een leidende rol had bij het plegen van de inbraken. Hij stuurde de anderen aan en regelde de verdeling van de buit. Ook is hij bij de meeste inbraken betrokken. [verdachte] had een faciliterende rol; hij stelde zijn huis ter beschikking, leende zijn auto uit aan de andere verdachten en kocht gestolen goederen op. De overige verdachten hadden een uitvoerende rol bij het plegen van de inbraken.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] . Met alle handelingen die hierboven omschreven zijn leverden alle verdachten, als lid van de organisatie, een wezenlijk aan het bereiken van het doel van de organisatie: het plegen van woninginbraken.