ECLI:NL:RBMNE:2021:3862

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/1227
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake dagloon en arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres op 4 augustus 2020 een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en op 4 november 2020 een toeslag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) heeft in verschillende besluiten aan eiseres een voorschot op haar WIA-uitkering en toeslag toegekend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2021 behandeld. Eiseres betoogde dat verweerder ten onrechte de maand januari 2018 niet had meegenomen in de berekening van het dagloon en dat haar arbeidsovereenkomst na 1 februari 2018 was doorgelopen. Verweerder stelde dat het dagloon correct was vastgesteld en dat eiseres niet in loondienst was na 1 januari 2018. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de maand januari 2018 was meegenomen in de berekening van het dagloon en dat de arbeidsovereenkomst van eiseres mogelijk was voortgezet na 1 februari 2018.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht en verklaarde het beroep gegrond. Verweerder werd opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht werd door verweerder vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] ,eiseres,

(gemachtigde: mr. A.H.H. Nauta),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: M.E. van Mourik).

Inleiding

Op 4 augustus 2020 heeft eiseres een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Ook heeft eiseres op 4 november 2020 een toeslag aangevraagd.
Bij besluit van 20 november 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat verweerder meer tijd nodig heeft om een beslissing te nemen en eiseres vanaf 23 november 2020 een voorschot op haar WIA-uitkering toegekend van € 228,59 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
Bij besluit van 24 november 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiseres een voorschot op de toeslag toegekend van € 81,56 bruto per maand.
Bij besluit van 26 november 2020 (het primaire besluit III) heeft verweerder aan eiseres een WIA-uitkering (een WGA-loonaanvullingsuitkering) toegekend van € 228,59 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I, II en III.
In het besluit van 11 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft telefonisch (zonder beeld) deelgenomen aan deze zitting, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het standpunt van verweerder
1. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het dagloon van eiseres correct is vastgesteld op € 16,22. De referteperiode loopt van 5 november 2017 tot 4 november 2018, maar eiseres is niet die gehele periode in loondienst geweest. Uit de polisadministratie van verweerder is gebleken dat eiseres van 1 juli 2017 tot 1 januari 2018 in loondienst was bij [werkgever 1] . [werkgever 1] heeft in die periode ook sociale premies afgedragen. In de periode februari 2018 tot november 2018 heeft eiseres inkomsten genoten als zzp’er en heeft [werkgever 1] ook geen sociale premies afgedragen. De inkomsten van eiseres vanaf 1 januari 2018 kan verweerder dan ook niet meenemen bij de berekening van het sv-loon.
Het standpunt van eiseres
2. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte de maand januari 2018 niet heeft meegenomen in de berekening van het dagloon. De schriftelijke arbeidsovereenkomst van eiseres liep immers van 1 juli 2017 tot en met 31 januari 2018, zodat over de maand januari 2018 geen discussie kan zijn.
Verder betoogt eiseres dat haar arbeidsovereenkomst ook ná 31 januari 2018 heeft doorgelopen. Eiseres heeft erop gewezen dat zij ook na 1 februari 2018 een verplichting had tot het persoonlijk verrichten van arbeid, er sprake was van een gezagsverhouding én loonbetaling. Eiseres heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd:
- Eiseres was van 1 juli 2017 tot en met 31 januari 2018 in loondienst bij [werkgever 1] , zoals blijkt uit de schriftelijke arbeidsovereenkomst.
- [naam] heeft in december 2017 te kennen gegeven dat zou worden overgeschakeld op een ander systeem, maar er zou feitelijk niets veranderen. Eiseres zou op dezelfde manier werken, maar dan als zzp’er omdat het voor [naam] goedkoper was.
- Eiseres heeft de freelance-overeenkomst (overeenkomst van opdracht) met [werkgever 1] en de overeenkomst met [werkgever 2] B.V. niet ondertekend. Ter zitting van 21 juli 2021 heeft zij verklaard dat zij niet de handtekening heeft gezet die op beide overeenkomsten bij haar naam staat.
- Eiseres was niet ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
- Na 1 februari 2018 verrichtte eiseres dezelfde werkzaamheden als daarvoor. Ook verrichtte zij na 1 februari 2018 dezelfde werkzaamheden als andere werknemers van [werkgever 1] en [werkgever 2] , die wel in loondienst werkten.
- Eiseres kreeg na 1 februari 2018 dezelfde instructies als voor 1 februari 2018.
- Ook na 1 februari 2018 bepaalde [naam] hoe, wanneer, waar en voor wie eiseres de werkzaamheden uitvoerde. Het wekelijkse rooster werd bepaald door [naam] .
- Ter zitting van 21 juli 2021 heeft eisers verklaard dat zij een rooster kreeg van [naam] . Als eiseres niet kon werken of ziek was dan gaf zij dat door aan [naam] . [naam] regelde dan vervanging.
- Eiseres gaf haar gewerkte uren door aan [naam] , [naam] stelde een factuur op.
- Eiseres heeft telkens contact gehad met [naam] en slechts eenmaal met iemand anders.
- Eiseres is een procedure ex artikel 7:681 BW gestart tegen [werkgever 1] en [werkgever 2] bij de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad. Ter beëindiging van dat geschil is een vaststellingsovereenkomst gesloten die onder meer inhield dat
€ 2.000,-- aan haar zou worden betaald. Volgens eiseres is dat achterstallig loon.

Beoordeling door de rechtbank

Is de maand januari 2018 meegenomen in de berekening van het dagloon?
3. Met betrekking tot de maand januari 2018 overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat in het bestreden besluit ten onrechte staat dat eiseres tot
1 januari 2018 in loondienst was bij [werkgever 1] . Verweerder heeft ter zitting ook toegelicht dat dit een verschrijving is en dat de maand januari 2018 wél is meegenomen bij de dagloonberekening. Ter onderbouwing heeft verweerder verwezen naar het ‘dagloon report’ in het dossier waarop is vermeld dat uit de inkomstenverhouding met [werkgever 1] een bedrag van € 3.861,69 aan sv-loon is meegenomen in de berekening. Volgens verweerder volgt uit de ‘inkomstenverhoudingen details’ uit het dossier dat de volgende bedragen aan sv-loon uit de inkomstenverhouding met [werkgever 1] bekend zijn: november 2017 € 1.129,01, december 2017 € 1.716,71 en januari 2018 € 1.676,81. De rechtbank constateert dat de optelsom van laatstgenoemde bedragen niet leidt tot het bedrag van € 3.861,69. Verweerder heeft daarmee onvoldoende gemotiveerd dat hij de maand januari 2018 – anders dan in het bestreden besluit is vermeld – feitelijk wel heeft meegenomen bij de berekening van het dagloon van eiseres.
Is de arbeidsovereenkomst van eiseres na 1 februari 2018 doorgelopen?
4.1
Voor wat betreft de periode na januari 2018 heeft verweerder zich in reactie op het beroepschrift op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat de gegevens uit de polisadministratie onjuist zijn. Ook vindt verweerder dat eiseres hiervan geen begin van bewijs heeft geleverd. De rechtbank volgt dit standpunt niet en zal dat hieronder uitleggen.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Voor de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst dient de vraag te worden beantwoord welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien [2] . Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.
4.3
Om de vraag of de gegevens uit de polisadministratie correct zijn te kunnen beantwoorden, had verweerder moeten beoordelen of de arbeidsovereenkomst van eiseres is voortgezet op 1 februari 2018. Uit die beoordeling volgt immers of de gegevens uit de polisadministratie al dan niet correct zijn. Verweerder zou bij deze beoordeling de elementen moeten betrekken zoals die zijn opgenomen in rechtsoverweging 4 en daarbij moeten ingaan op de standpunten van eiseres onder rechtsoverweging 2. Verweerder heeft deze beoordeling echter niet – kenbaar gemotiveerd – uitgevoerd. Verweerder heeft er ter zitting nog wel op gewezen dat het brutobedrag dat eiseres per uur verdiende aanzienlijk omhoog is gegaan per 1 februari 2018 en eiseres de overeenkomsten ook heeft ondertekend. Dat vindt de rechtbank echter niet voldoende. Hoewel de aanzienlijke verhoging van het bedrag dat eiseres per uur ontving een aanwijzing voor zelfstandigheid kan zijn, is het naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om enkel op basis daarvan aan te nemen dat sprake is geweest van arbeid als zelfstandige. Verweerder heeft daarnaast ook niet kunnen volstaan met het verwijzen naar het verweerschrift van [werkgever 1] / [werkgever 2] B.V. in de procedure bij de kantonrechter. Het had op de weg van verweerder gelegen om zelfstandig onderzoek te doen naar het al dan niet doorlopen van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2018, te meer nu eiseres de stellingen van [werkgever 1] / [werkgever 2] B.V. in het verweerschrift nadrukkelijk heeft betwist.
Conclusie
5. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet op een zorgvuldige wijze is voorbereid, alsmede dat een draagkrachtige motivering ontbreekt. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank sluit niet uit dat verweerder na nader onderzoek alsnog tot de conclusie komt dat eiseres per 1 februari 2018 als zelfstandige heeft gewerkt, maar dit is aan verweerder om op te pakken en daar kan de rechtbank niet op vooruit lopen. De rechtbank volstaat nu dus met het vernietigen van het bestreden besluit.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1299.
2.Zie onder meer de uitspraken van de Hoge Raad van 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887, 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8926 en 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746.