ECLI:NL:RBMNE:2021:3861

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/1231
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering; zorgvuldigheid van medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) waarbij de aanvraag van eiseres voor een WIA-uitkering is afgewezen. Eiseres, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, meldde zich ziek op 5 april 2018 en kreeg een Ziektewet-uitkering toegekend. Op 13 december 2019 vroeg zij een WIA-uitkering aan, maar het UWV stelde haar arbeidsongeschiktheid op 30,87% vast en concludeerde dat zij meer dan 65% van haar oude loon kon verdienen. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank oordeelde dat het UWV op basis van rapportages van verzekeringsartsen besluiten mag nemen, mits deze zorgvuldig zijn. De rechtbank concludeerde dat het UWV voldoende had gemotiveerd dat een fysiek onderzoek niet nodig was en dat de medische beoordeling van eiseres niet onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op het ontbreken van medische onderbouwing voor de gestelde beperkingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1231

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] ,eiseres,

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

Eiseres ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en heeft zich per
5 april 2018 ziekgemeld bij verweerder. Bij besluit van 5 juli 2018 heeft verweerder per diezelfde datum een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend aan eiseres.
Op 13 december 2019 heeft eiseres een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Na onderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 30,87%. Bij besluit van
11 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
In het besluit van 8 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is telefonisch verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde (beeldverbinding). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde (beeldverbinding).

Overwegingen

Het standpunt van verweerder
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – samengevat weergegeven – op het volgende standpunt gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben naar aanleiding van het bezwaar van eiseres onderzoek gedaan. Zij zijn echter tot de conclusie gekomen dat eiseres de door de arbeidsdeskundige geduide functies moet kunnen verrichten. Met deze functies kan eiseres meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Daarom heeft eiseres volgens verweerder geen recht op een WIA-uitkering.
Het standpunt van eiseres
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergegeven – aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is om de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten.
Het beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
De beoordeling door de rechtbank
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4.1
Eiseres betoogt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er sinds haar ziekmelding in 2018 geen fysiek medisch onderzoek door een (verzekerings-)arts heeft plaatsgevonden. Ook is volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een (fysiek) spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben. In dat verband heeft eiseres gewezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Centrale Raad) van 23 juni 2021 [1] .
4.2
In de uitspraak van 23 juni 2021 heeft de Centrale Raad onder meer overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien, indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
4.3
Uit de rapportage van de verzekeringsarts van 30 juli 2020 blijkt dat eiseres niet is opgeroepen voor een fysiek spreekuur om de veiligheid te waarborgen in verband met de maatregelen rondom de COVID-19 uitbraak. Wel heeft de verzekeringsarts telefonisch met eiseres gesproken op 6 mei 2020. Ook heeft de verzekeringsarts medische informatie opgevraagd bij de huisarts en de longarts van eiseres. Deze informatie [2] heeft de verzekeringsarts ook verkregen en betrokken bij het onderzoek. De verzekeringsarts heeft opmerkt dat de opgevraagde medische informatie voldoende informatief bleek.
Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 maart 2021 blijkt dat zij eiseres heeft gesproken op het telefonisch spreekuur van 9 december 2020 en dat zij op 16 en 17 december 2020 telefonisch contact heeft gehad met eiseres en heeft aangegeven dat zij eiseres lichamelijk wil onderzoeken. Eiseres heeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierop geantwoord dat het lastig is om naar het kantoor te komen omdat ze nog niet is hersteld van een longontsteking en zij ook zo voorzichtig mogelijk is in verband met het coronavirus. Eiseres heeft aangeboden dat het onderzoek bij haar thuis kan plaatsvinden. Vervolgens blijkt uit de rapportage dat in overleg is besloten om informatie bij de huisarts van eiseres op te vragen en eiseres zou hiermee akkoord zijn gegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie bij de huisarts opgevraagd en betrokken bij haar onderzoek. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat alle voorliggende gegevens, het telefonisch spreekuur en de bij de huisarts opgevraagde informatie – mede gelet op het feit dat de datum in geding in het verleden ligt – voldoende zijn om tot een weloverwogen heroverweging te komen. Een fysiek medisch onderzoek is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom niet (meer) nodig.
4.4
Eiseres heeft in bezwaar slechts aangevoerd dat zij niet in staat is om te werken vanwege haar longziekte. Nog afgezien van de vraag of zij daarmee de medische grondslag van het primaire besluit
gemotiveerdheeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelet op de huidige omstandigheden en de opgevraagde medische informatie voldoende heeft gemotiveerd dat – alsnog – van een fysiek onderzoek is afgezien. Dat het eiseres – zoals zij ter zitting heeft betoogd – destijds niet duidelijk was dat het opvragen van medische informatie in de plaats van een fysiek onderzoek zou komen en zij daar in dat geval geen toestemming voor zou hebben gegeven, maakt de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank niet alsnog onvoldoende. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de discrepantie tussen de gestelde klachten en de geobjectiveerde aandoeningen aanleiding zou moeten zijn om haar uit te nodigen voor fysiek spreekuur. Deze discrepantie volgt immers ook al uit de opgevraagde informatie van de longarts.
Medische beperkingen onderschat?
5.1
Eiseres betoogt voorts dat de medische beoordeling inhoudelijk onjuist is. Volgens eiseres heeft zij geen benutbare mogelijkheden vanwege haar longklachten en psychische klachten. Op zijn minst is een flinke urenbeperking aan de orde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dagverhaal/dagelijks functioneren van eiseres onvoldoende in zijn beoordeling betrokken. Hoewel de longarts nog geen verklaring voor de klachten heeft gevonden, worden de vermoeidheids- en benauwdheidsklachten van eiseres wel gevolgd door de longarts en blijken ze ook uit haar dagverhaal. Daarnaast is er sprake van verlaagde diffusie en wordt dat – anders dan de primaire verzekeringsarts stelt – niet beter nu eiseres gestopt is met roken. De niet-allergische astma is volgens eiseres ook van invloed op haar ademhalingsproblemen. Ter onderbouwing van haar dagverhaal verwijst eiseres naar het ‘Zorgleefplan PGB’ van 8 januari 2020 (hierna: het zorgleefplan) op grond waarvan zij wekelijks 11 uur en 5 minuten zorg ontvangt. Volgens eiseres ontvangt zij 3 uur per week huishoudelijke hulp en ondersteuning vanuit haar omgeving. Er zijn vanwege een angststoornis beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Volgens eiseres is haar huidige niveau van functioneren vergelijkbaar met de situatie ten tijde van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling, waarin (tijdelijk) een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM) is aangenomen, in verband met sterk wisselende omstandigheden. Als er wel benutbare mogelijkheden worden aangenomen, is een forse urenbeperking aan de orde
5.2
Met betrekking tot de psychische klachten van eiseres overweegt de rechtbank dat in de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 maart 2021 is vermeld dat eiseres heeft aangegeven dat zij in 2012 is behandeld voor een angst- en paniekstoornis en dat zij hier helemaal van is genezen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres naar voren gebracht dat zij door haar medische situatie weer depressieve klachten heeft gekregen en dat zij daarvoor rond 2018 kortdurend onder behandeling is geweest bij Altrecht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de verzekeringsarts adequaat rekening gehouden met de op de datum in geding (2 april 2020) aanwezige stemmingsklachten met bijbehorende verminderde psychische spankracht en verminderd aanpassingsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om verdergaande beperkingen in deze rubrieken aan te nemen. De rechtbank kan deze conclusies volgen. De rechtbank constateert dat eiseres niet met medische informatie heeft onderbouwd dat er meer of andere beperkingen moeten worden aangenomen.
Met betrekking tot de longklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportage opgenomen dat er weliswaar sprake is van enkele exacerbaties van de luchtwegklachten per jaar waarvoor eisers incidenteel wordt behandeld met prednison en antibiotica, maar óók dat uit de verschillende brieven van de longarts blijkt dat de klachten van eiseres niet passen bij de vastgestelde longfunctie. Ook in het overgelegde huisartsenjournaal worden de klachten van eiseres niet verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat dan ook niet mee in de door eiseres geclaimde beperkingen. Eiseres heeft er in haar beroepschrift – onder verwijzing naar de website van het Longfonds – weliswaar op gewezen dat bij longemfyseem longblaasjes verloren gaan en niet meer herstellen, maar ook daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de beperkingen bij eiseres onjuist zouden zijn vastgesteld. Gelet op het ontbreken van een medische objectivering ziet de rechtbank geen aanleiding om de medische beoordeling onzorgvuldig onjuist te achten. Dat eiseres haar klachten anders ervaart is onvoldoende voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Ook ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dagverhaal onvoldoende in het onderzoek zou hebben betrokken. Het dagverhaal is opgenomen in de rapportage en betrokken bij de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [3] . Daar komt bij dat ook in een dagverhaal de klachten van eiseres niet worden geobjectiveerd. Dit geldt eveneens voor het door eiseres overgelegde zorgleefplan. Daar komt nog bij dat zorgleefplan uitgaat van een ander kader dan het beoordelingskader van de Wet WIA.
Zijn de geselecteerde voorbeeldfuncties passend?
6. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat de functies niet geschikt zijn. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies niet passend zijn voor eiseres.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.Een brief van waarnemend huisarts C. Reidsma van 15 juli 2020 en een brief van longarts B.A.H.A. van Mackelenbergh, van 20 juli 2020.
3.Bijvoorbeeld op pagina 9: “Er lijkt wel sprake van deconditionering door het lage activiteitenpatroon en het gaan liggen/slapen overdag”.