ECLI:NL:RBMNE:2021:3847
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en indexering van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 31 januari 2020 de waarde van de woning vastgesteld op € 294.000,- per waardepeildatum 1 januari 2019. Eiseres, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 april 2021, waarbij zowel eiseres als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. Eiseres betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, en pleitte voor een lagere waarde van € 267.000,-. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen die recentelijk waren verkocht.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar aannemelijk moest maken dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de taxatiematrix niet op de juiste wijze was onderbouwd, maar dat de referentiewoningen goed vergelijkbaar waren met de woning van eiseres. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de beschikte waarde niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.