ECLI:NL:RBMNE:2021:3846
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft de waarde van de woning aan de [adres] te [plaats] voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 146.000,-, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en een lagere waarde van € 119.000,- bepleit. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype, waar zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Dit is onderbouwd met een waardematrix waarin de woning is vergeleken met drie referentiewoningen die rond de waardepeildatum zijn verkocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen, zoals gebruiksoppervlakte, type woning, ligging en onderhoud. Eiser heeft betwist dat de waarde goed is onderbouwd, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met de waardematrix en de toelichting op de zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde met de waardematrix gebrekkig heeft onderbouwd, maar dat dit niet betekent dat de waarde te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.