8.1.Verder dient verweerder vanaf de datum van de koopovereenkomst rekening te houden met de marktontwikkelingen tussen die datum en de waardepeildatum. Met betrekking tot de mate waarin verweerder rekening heeft gehouden de waardeontwikkeling in de markt, heeft verweerder toegelicht dat de gehanteerde referentiewoningen zowel voor als na de waardepeildatum zijn verkocht, zodat de transactieprijzen, ongeacht het indexeringspercentage, goed de gemiddelde waarde op de waardepeildatum aangeven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met die toelichting geen inzicht heeft gegeven in de mate waarin hij met de marktontwikkeling rekening heeft gehouden.
9. De rechtbank concludeert op grond van wat zij hiervoor heeft overwogen dat verweerder de waarde in beroep heeft onderbouwd met een taxatiematrix waarin de verkoopcijfers van de referentiewoningen zijn geanalyseerd en de waarde van de woning vanuit die analyse is onderbouwd. De rechtbank constateert verder dat verweerder daarbij van onjuiste uitgangspunten voor wat betreft de herleiding van de verkoopprijzen van de referentiewoningen naar de waardepeildatum. Uit deze conclusie volgt echter niet zonder meer dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikte waarde niet te hoog is. Ook als de analyse van de verkopen en de onderbouwing van de waarde in de matrix gebreken vertoont, kan de verstrekte informatie voldoende zijn om te beoordelen of de waarde niet te hoog is vastgesteld.
10. De [adres] is getransporteerd op 15 januari 2019, zodat de verkoopprijs van € 187.500,- gelijk kan worden gesteld aan de waarde op de waardepeildatum. De rechtbank gaat er daarom van uit dat die prijs rond de waardepeildatum tot stand is gekomen. Voor de andere referentiewoningen kan een dergelijke aanname niet gedaan worden, zodat de waarde van de woning op basis van de verkoop van De [adres] beoordeeld kan worden. Deze woning is kleiner dan de woning van eiser, heeft ook minder grond maar heeft een bovengemiddelde kwaliteit. De informatie over deze woning biedt echter te weinig houvast om te beoordelen of verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Dat heeft te maken met het volgende. In beroep heeft verweerder, overeenkomstig de grief van eiser in bezwaar, de onderhoudstoestand van de woning aangepast van gemiddeld (3) naar matig (2). Deze correctie heeft echter niet geleid tot vermindering van de waarde, hoewel in de uitspraak op bezwaar is overwogen dat de vergelijkingsobjecten in dezelfde staat verkeren. Op de zitting heeft de taxateur daarover toegelicht dat er in beroep wat beter naar de staat van onderhoud wordt gekeken, dat er meerdere bronnen worden gebruikt en dat er een subjectief element in zit, omdat de ene taxateur een woning iets anders waardeert dan een andere. De rechtbank vindt deze toelichting niet overtuigend. Uit de taxatiematrix blijkt namelijk dat er verschillen zijn tussen de vergelijkingsobjecten op de punten kwaliteit en onderhoud. Dat is ook zo bij [adres] . Omdat de woning van eiser verschilt met de [adres] wat betreft grootte, kaveloppervlak, kwaliteit en onderhoud, kan niet worden geconcludeerd dat de waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld.
11. Verweerder maakt de vastgestelde waarde van de woning dus niet aannemelijk. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiser de door hem voorgestane waarde aannemelijk maakt.
12. Eiser heeft de door hem voorgestane waarde niet nader onderbouwd anders dan dat hij gemotiveerd heeft betwist dat de waarde lager is dan de waarde waarop verweerder die heeft bepaald. Dit betekent dat ook eiser de waarde van de woning niet aannemelijk maakt.
13. Aangezien beide partijen er niet in zijn geslaagd om de door hen verdedigde waardes aannemelijk te maken, stelt de rechtbank schattenderwijs de waarde van de [adres] te [plaats] op 1 januari 2019 vast op € 178.000,-.
14. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de telefonische hoorzitting, met een waarde per punt van € 265,-; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1).
15. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser in de beroepszaak betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.