8.4.Verweerder heeft verder rekening gehouden met de waardeontwikkeling door gebruik te maken van het indexcijfer marktontwikkelingen woningen van de Waarderingskamer. Dat indexcijfer was voor [plaats] tussen 2019 en 2020 8,7%. De rechtbank is van oordeel dat dat indexcijfer niet geschikt is om de waardeontwikkeling vast te stellen. Het stijgingspercentage van de Waarderingskamer is immers gebaseerd op gemiddelde stijging van de WOZ-waarde van 37.188 (jaar 2019) objecten in [plaats] . Dat percentage is verder gebaseerd op de WOZ-waarden en niet op verkooptransacties en daarom te indirect om de stijging van verkoopprijzen vast te stellen. Daarnaast is het ook te algemeen omdat het op alle woningen in [plaats] ziet. Daarmee is het geen goede maatstaf om de indexering van de verkoopprijs van een individuele woning te berekenen.Verweerder heeft overigens geen aanvullende informatie overgelegd over de stijging verkoopprijzen voor vergelijkbare woningen en het is dus niet mogelijk te beoordelen hoe de waardeontwikkeling van rijwoningen zich verhoudt tot het gemiddelde.
Conclusie ten aanzien van de matrix
9. De rechtbank concludeert op grond van wat zij hiervoor heeft overwogen dat verweerder de waarde met de waardematrix gebrekkig heeft onderbouwd, omdat uitgegaan is van te hoog gewaardeerde secundaire objectkenmerken en omdat de verkoopprijzen van de referentiewoningen op onjuiste wijze naar de waardepeildatum zijn geïndexeerd. Uit deze conclusie volgt echter niet zonder meer dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikte waarde niet te hoog is. Ook als de analyse van de verkopen en de onderbouwing van de waarde in de matrix gebreken vertoont, kan de verstrekte informatie voldoende zijn om te onderbouwen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verstrekte informatie aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikte waarde niet te hoog is en wel hierom. [adres] is op 28 december 2018 verkocht voor € 195.000,- . Deze verkoop heeft dus nagenoeg op de waardepeildatum plaatsgevonden, zodat er vanuit kan worden gegaan dat de waarde van die woning op 1 januari 2019 € 195.000,- bedroeg. De referentiewoning [adres] is op 20 februari 2019 verkocht eveneens voor € 195.000, dat is binnen drie maanden na de waardepeildatum, zodat de waarde op 1 januari 2019 daarmee gelijkgesteld kan worden.
Eisers woning is gewaardeerd op € 176.000,- . Als rekening wordt gehouden met de verschillen tussen deze woningen wat betref kaveloppervlakte en bijgebouwen en met een mindere staat van onderhoud en luxe van eisers woning, is aannemelijk dat verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ter zitting heeft eiser nog een beroep gedaan op artikel 7:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat in bezwaar geen grondstaffel is overgelegd, althans geen grondstaffel waaruit de door verweerder gehanteerde prijs per vierkante meter is af te leiden. Verweerder betwist dat en stelt dat de grondstaffel vóór de hoorzitting aan Previcus ter beschikking is gesteld. Eisers gemachtigde heeft op zitting een grondstaffel van verweerder voor de camera laten zien. De rechtbank kon daarop zien dat in de rechterbovenhoek van de staffel een prijs per vierkante meter stond en dat per staffel was aangegeven hoeveel procent van de prijs per vierkante meter in aanmerking werd genomen. Deze grondstaffel is ook door verweerder na zitting nog overgelegd en toegevoegd aan het dossier. Aan Previcus als eisers gemachtigde, is dan ook een grondstaffel verstrekt. Het is niet gemotiveerd betwist dat die vóór de hoorzitting is verstrekt. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.