ECLI:NL:RBMNE:2021:3811

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/4107
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens wisselende standpunten en strijd met goede procesorde in WOZ-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, in beroep ging tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 122.000,- per 1 januari 2019. Eiseres had in eerdere stadia van de procedure verschillende standpunten ingenomen over de waarde van de objecten, wat leidde tot verwarring over haar werkelijke positie. Tijdens de hoorzitting en in het beroepschrift had eiseres zowel gesteld dat de waarde te hoog als te laag was vastgesteld, wat door de rechtbank als strijdig met de goede procesorde werd beschouwd.

De rechtbank oordeelde dat het indienen van tegenstrijdige argumenten door eiseres niet als misbruik van procesrecht kon worden aangemerkt, maar dat de wisselende standpunten wel in strijd waren met de goede procesorde. Dit leidde ertoe dat eiseres haar procesbelang had verloren, omdat haar meest recente standpunt niet meer beoordeeld kon worden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk, omdat zij niet meer kon bereiken wat zij in deze procedure wenste. De uitspraak benadrukt het belang van consistentie in processtandpunten en de gevolgen van het niet naleven van de goede procesorde.

De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en verwees naar de mogelijkheid van hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4107

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: B.A. Schras).

Procesverloop

In de beschikking van 31 maart 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken aan de
[adres 1] en [nummer] te [plaats] (de woningen) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op
€ 122.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van de woningen ook aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 13 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met een taxatiematrix.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2021 door middel van een
Skype-verbinding. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

Wisselende standpunten
1. Eiseres is in de bezwaar- en beroepsprocedure een aantal keer geheel van standpunt
gewijzigd. De rechtbank leidt dat af uit de inhoud van het bezwaarschrift, uit wat op de hoorzitting is besproken, uit de inhoud van het beroepschrift, uit de aanvullende beroepsgronden en uit wat op de zitting is besproken.
2. In het bezwaarschrift is aangevoerd dat de waarde van de objecten onjuist is, dat
achterstallig onderhoud is onderschat en dat onvoldoende rekening is gehouden met verkeersoverlast en geluidhinder. Daaruit heeft verweerder moeten afleiden dat eiseres op dat moment vond dat de waarde van de objecten te hoog was vastgesteld.
3. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat eiseres op de hoorzitting het standpunt heeft
ingenomen dat de waarde van de objecten in beide gevallen € 10.000,- hoger moet worden gewaardeerd. Op de zitting bij de rechtbank heeft eiseres bevestigd dat zij op de hoorzitting dit standpunt heeft ingenomen. Hieruit heeft verweerder moeten afleiden dat eiseres op dat moment vond dat de waarde van de objecten te laag was vastgesteld.
4. In het beroepschrift van 13 november 2020 heeft eiseres aangevoerd dat de waarde van
de objecten apert onjuist is vastgesteld, dat onvoldoende rekening is gehouden met de gebrekkige onderhoudssituatie en met lokale verpaupering/verloedering. Daaruit heeft verweerder moeten afleiden dat eiseres op dat moment vond dat de waarde van de objecten te hoog was vastgesteld.
5. In de aanvullende beroepsgronden van 23 juli 2021 heeft eiseres verwezen naar de
hoorzitting en wederom aangevoerd dat zij een voorstel doet tot verhoging van de waarde van de objecten met elk € 10.000,-. Op de zitting heeft zij dit standpunt bevestigd. Hieruit heeft verweerder moeten afleiden dat eiseres op dat moment vond dat de waarde van de objecten te laag was vastgesteld.
Misbruik van procesrecht
6. Verweerder brengt naar voren dat (de gemachtigde van) eiseres misbruik maakt van het
procesrecht, vanwege het indienen van tegenstrijdige (algemene) argumenten en het verstoren van een goede procesorde. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom om eiseres in de kosten te veroordelen in verband met de inhuur van een taxateur (4 uur x € 75,-) en ambtelijke inzet (4 uur x € 50,-).
7. De rechtbank overweegt dat dat ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel
15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Het recht op de toegang tot de rechter mag in dat geval worden beperkt, en dat is niet in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank zoekt voor dit toetsingskader aansluiting bij de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over misbruik van recht, ook voor WOZ-zaken zoals deze. [1]
8. Toegepast op deze zaak oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken dat (de gemachtigde
van) eiseres misbruik maakt van het procesrecht. Weliswaar heeft eiseres tegenstrijdige standpunten ingenomen, maar het instellen van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar kan ertoe leiden dat de vastgestelde waarde van de woningen wordt aangepast. Die aanpassing zal over het algemeen ten gunste komen van eiseres. Het is bovendien mogelijk dat iemand belang heeft bij een hogere WOZ-waarde, en het is ook niet ondenkbaar dat dit belang zich pas gedurende de bezwaar- of beroepsprocedure voordoet, terwijl daarvoor een lagere waarde werd voorgestaan. Het door de rechtbank kunnen laten toetsen van de uitspraak op bezwaar is waar het beroepsrecht voor is bedoeld, en uit de gang van zaken blijkt onvoldoende dat eiseres haar recht om beroep in te stellen evident voor een ander doel heeft gebruikt. Er is dan ook geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren vanwege misbruik van procesrecht.
Strijd met de goede procesorde
9. Hoewel dat in dit geval geen misbruik van procesrecht oplevert, wordt het wijzigen van
het standpunt wel beheerst door de goede procesorde. De rechtbank oordeelt dat eiseres daarmee in strijd handelt. Daartoe overweegt zij als volgt. Zoals hiervoor is overwogen ligt in het beroepschrift besloten dat eiseres zich toen op het standpunt stelde dat de waarde van de objecten te hoog was vastgesteld. Vanuit dat perspectief rustte op verweerder de last aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde en in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. Tegen de achtergrond van de aldus door eiseres ingenomen procespositie is door verweerder een taxatiematrix opgesteld ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. De woningen zijn vergeleken met drie in Hilversum gelegen referentiewoningen.:
10. De rechtbank overweegt dat verweerder met de taxatiematrix invulling geeft aan zijn
bewijslast. Eiseres heeft vervolgens kort voor de zitting en bijna driekwart jaar na het indienen van het beroep haar standpunt 180 graden gewijzigd. Doordat zij nu een hogere waarde bepleit, verandert verweerders bewijslast en moet hij in het licht van de nieuwe stelling van eiseres aannemelijk maken dat de waarde niet te laag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres door deze wijze van procederen verweerder de kans ontnomen om adequaat te reageren op het nieuwe standpunt dat op het laatste moment is ingenomen, bijvoorbeeld door zijn taxateur om een nieuwe taxatie te vragen. De rechtbank is van oordeel dat dit onder deze omstandigheden in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank zal het betoog van eiseres uit de brief van 23 juli 2021 en zoals dat op de zitting naar voren is gebracht dan ook buiten beschouwing laten. Dat betekent dat de rechtbank niet zal beoordelen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de objecten niet te laag is vastgesteld.
Geen procesbelang meer
11. Nu het meest recente standpunt van eiseres – dat de waarde van de objecten te laag is
vastgesteld – niet wordt beoordeeld, kan alleen nog worden teruggevallen op het eerdere in het beroepschrift ingenomen standpunt van eiseres – dat de waarde van de objecten te hoog is vastgesteld. Maar dat standpunt is door eiseres nu juist verlaten. Een beoordeling van de zaak aan de hand van dat standpunt kan er slechts toe leiden dat wordt vastgesteld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en vervolgens tot een verlaging van de WOZ-waardes van de objecten. Eiseres wenst echter juist een verhoging van die waardes. De rechtbank komt in het licht hiervan tot het oordeel dat eiseres met haar beroep niet meer kan bereiken wat zij in deze procedure wenst. Dit leidt ertoe dat het procesbelang van eiseres is komen te vervallen. Dat is een direct gevolg van haar wijze van procederen.
12. Eiseres heeft geen procesbelang meer. Haar beroep is niet-ontvankelijk. Er is geen
aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4256.