ECLI:NL:RBMNE:2021:3808

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
C/16/523389 / KG ZA 21-335
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.A. T. van Rens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekken van informatie aan Amerikaanse bewindvoerder en guardian in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiser sub 1, in zijn hoedanigheid als guardian en provisioneel bewindvoerder van zijn vader, verzocht om informatie van gedaagde over de bezittingen van zijn vader in Nederland. De gedaagde, die eerder als gevolmachtigde van de vader van eiser sub 1 optrad, weigerde echter om aanvullende informatie te verstrekken, met het argument dat hij niet meer gegevens hoeft te leveren dan hij al heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sub 1 een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde informatie, aangezien hij als guardian verplicht is om een opgave van de vermogenspositie van zijn vader te doen in de VS.

De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde op basis van zijn volmacht verplicht is om rekening en verantwoording af te leggen aan eiser sub 1. De rechtbank heeft gedaagde opgedragen om binnen een week na betekening van de beslissing opgave te doen van de aandelen en effecten van de vader van eiser sub 1, alsook van leningen en giften die zijn gedaan. Tevens is gedaagde veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor iedere dag dat hij niet aan deze verplichting voldoet, tot een maximum van € 5.000. De proceskosten zijn aan de zijde van eiser sub 1 begroot op € 1.914,39, en gedaagde is ook veroordeeld in de na dit vonnis ontstane kosten.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van een gevolmachtigde om transparant te zijn over de financiële situatie van de persoon voor wie hij optreedt, en de noodzaak voor een guardian om tijdig de benodigde informatie te verkrijgen om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/523389 / KG ZA 21-335
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] , Californië, Verenigde Staten van Amerika (V.S.),
aan de [adres] , in zijn hoedanigheid van provisioneel bewindvoerder en guardian van
[A], wonende te [woonplaats 2] , Lackawanna County Pennsylvania, V.S.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M. Goorts te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Riet-Holst te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] , gezamenlijk [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met 30 producties
brief met producties 1 tot en met 5 van [gedaagde]
aanvullende producties van 31 tot en met 37 van [eiser sub 1] c.s.
de pleitnota van [gedaagde] met aanvullende productie 6
de pleitnota van [eiser sub 1] c.s.
de mondelinge behandeling op 30 juli 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig [eiser sub 1] , [B] , dochter van [A] , mr. Goorts voornoemd en mr. [C] aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] en mr. Van Riet voornoemd aan de zijde van [gedaagde] . Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Wat is het geschil?

2.1.
[eiser sub 1] vraagt als guardian en provisioneel bewindvoerder van zijn vader, [A] , hierna [A] , veroordeling van [gedaagde] om hem informatie te verschaffen over de bezittingen van zijn vader in Nederland. [gedaagde] was tot de intrekking van zijn volmacht door [eiser sub 1] op 12 respectievelijk 28 mei 2021 degene die krachtens volmacht van [A] allerlei zaken regelde voor [A] , [eiseres sub 2] en de deelneming van [eiseres sub 2] , [bedrijfsnaam 1] B.V., hierna [bedrijfsnaam 1] [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij niet meer gegevens hoeft te leveren dan hij al heeft gedaan.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beslissing van 12 mei 2021 van the Court of Lackawanna County is [eiser sub 1] benoemd tot guardian van [A] , kennelijk vergelijkbaar met een curator in Nederland. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 april 2021 is [eiser sub 1] benoemd tot provisioneel bewindvoerder van [A] .
[A] heeft bezittingen in Nederland waaronder onroerende zaken (woningen) en is enig aandeelhouder van [eiseres sub 2] . [eiseres sub 2] heeft 45% van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] , een onderneming die zich richt op de vervaardiging en verkoop van bruidskleding. [eiseres sub 2] is zelfstandig bevoegd algemeen directeur van [bedrijfsnaam 1] net als [bedrijfsnaam 2] B.V., die eveneens 45% van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] bezit. [gedaagde] heeft de overige 10%. [eiser sub 1] heeft op een door hem belegde algemene aandeelhoudersvergadering van [eiseres sub 2] [A] ontslagen als bestuurder van [eiseres sub 2] en zichzelf benoemd. Hij is daarmee ook middellijk bestuurder van [bedrijfsnaam 1] [eiseres sub 2] is gevestigd op het (kantoor)adres van [gedaagde] .
3.2.
[eiser sub 1] heeft een spoedeisend belang. Hij heeft aannemelijk gemaakt dat hij als guardian van [A] in de VS vóór 12 augustus aanstaande opgave moet doen van de vermogenspositie van [A] . Als provisioneel bewindvoerder moest hij uiterlijk 10 juni 2021 een boedelbeschrijving indienen. Dat heeft hij niet kunnen doen. Daarmee heeft [eiser sub 1] een spoedeisend belang bij de informatie die [gedaagde] hem kan verschaffen.
3.3.
Ter zitting is gebleken dat [gedaagde] ervan uit gaat dat het ingestelde hoger beroep tegen de beslissing om [eiser sub 1] aan te stellen als guardian van [A] , zal worden gehonoreerd. Hij gaat er ook vanuit dat het provisioneel bewindvoerderschap niet zal worden voortgezet in een curatele. [gedaagde] heeft zeer regelmatig contact met [A] en die is prima te spreken. Er is volgens [gedaagde] geen reden dat [A] zijn zaken niet zelf kan regelen. [gedaagde] beperkt het geven van informatie aan [eiser sub 1] dus tot wat hij naar zijn inzicht verplicht is om aan informatie te geven. In dat verband heeft [gedaagde] ook niet eerder informatie gegeven dan na de beslissing van de rechtbank Den Haag en de intrekking van zijn volmacht, hoewel [eiser sub 1] eerder een volmacht had van [A] en in de periode van 12 februari 2021 tot 12 mei 2021 ook al was aangesteld als (tijdelijk) guardian van [A] . Volgens [gedaagde] is de verantwoordelijkheid van [eiser sub 1] alleen voor de toekomst. Dus met wat er in het verleden is gebeurd, heeft [eiser sub 1] niets te maken. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij over het verleden dan ook geen informatie hoeft te verschaffen.
3.4.
[eiser sub 1] wil blijkens de dagvaarding de volgende gegevens ontvangen van [gedaagde] :
informatie over de bezittingen van [A] in Nederland waaronder effecten en aandelen, levensverzekeringen en roerende en onroerende zaken
alle bankgegevens waaronder de namen van alle banken en alle bankrekeningen waar gebankierd wordt door [eiseres sub 2] en [bedrijfsnaam 1]
log in gegevens van alle bankrekeningen
jaarrekening over – na aanpassing – 2020 van [eiseres sub 2] en [bedrijfsnaam 1]
overzicht van inkomsten en uitgaven van [eiseres sub 2] en [bedrijfsnaam 1]
salarisoverzichten van [eiseres sub 2] en [bedrijfsnaam 1]
eventuele leningen die zijn aangegaan door [A] , [eiseres sub 2] of [bedrijfsnaam 1] en relevante informatie met betrekking tot deze leningen
gedane giften door [A] , [eiseres sub 2] en [bedrijfsnaam 1]
grootboeken van [eiseres sub 2] en [bedrijfsnaam 1]
overzicht van alle bezittingen en verplichtingen van [eiseres sub 2] en [bedrijfsnaam 1] en verzekeringspolissen, zorgpolissen, inboedelverzekering en WA verzekering.
3.5.
[gedaagde] heeft over de bezittingen van [A] in Nederland inmiddels de volgende gegevens aan [eiser sub 1] (of zijn advocaat) gestuurd:
  • overzicht van de onroerende zaken van [A] met de WOZ waarde
  • bankrekeningen van [A] met saldi per 1 januari en per 26 mei 2021
  • de jaarstukken van [eiseres sub 2] en de daarbij behorende grootboekrekeningen over 2020
  • informatie over leningen van [A] en [eiseres sub 2]
  • facturen van [bedrijfsnaam 3] B.V. voor financieel advies; [gedaagde] is mede-eigenaar van [bedrijfsnaam 3] B.V.
[gedaagde] heeft toegezegd uiterlijk vrijdag 6 augustus aanstaande om 24.00 uur aan te leveren:
  • de onderliggende stukken van [eiseres sub 2] bij de jaarrekening over 2020 en daarna waaronder facturen, BTW aangiften en nota’s
  • gegevens over en de polis van de verzekering van de woning die [A] gezamenlijk met zijn echtgenote heeft.
Voorts heeft [gedaagde] gemeld dat [eiseres sub 2] en [bedrijfsnaam 1] geen salaris betalen. Van de opgegeven leningen zijn geen schriftelijke overeenkomsten. Die moeten nog worden gemaakt. Verder deed [gedaagde] niet de administratie van [eiseres sub 2] en [bedrijfsnaam 1] Dat deed [bedrijfsnaam 3] B.V. [A] deed zelf zijn privé administratie. [bedrijfsnaam 1] heeft volgens [gedaagde] nog niets verkocht. Ten slotte heeft [gedaagde] aangegeven dat het pand in [plaatsnaam] is verzekerd via de VVE.
3.6.
Bij de beoordeling van de vordering van [eiser sub 1] om informatie is het guardianship en het provisionele bewind van [eiser sub 1] het uitgangspunt. Dat is op dit moment de stand van zaken. Het guardianship is ook definitief in eerste aanleg vastgesteld.
[gedaagde] is op basis van zijn volmacht verplicht om rekening en verantwoording af te leggen. Dat staat in de volmacht zelf. In artikel 1 is bepaald dat [gedaagde] [A] op de hoogte moet houden van zijn werkzaamheden en aan [A] rekening en verantwoording moet afleggen ‘over de wijze waarop hij zich van zijn taak heeft gekweten’. Verder beroept [eiser sub 1] zich terecht op artikel 7:403 lid 2 BW dat naar analogie van toepassing is [1] . In deze voorzieningenprocedure is komen vast te staan dat [gedaagde] (mede) vermogensrechtelijk beleid voerde over de bezittingen van [A] in Nederland. De rechtsverhouding tussen [A] en [gedaagde] lijkt op een overeenkomst van opdracht, meer specifiek lastgeving. In artikel 7:403 lid 2 BW is vastgelegd dat een opdrachtnemer verantwoording moet afleggen van de manier waarop hij de opdracht heeft uitgevoerd en als hij voor de opdrachtgever geld heeft ontvangen of uitgegeven, dan moet hij ‘daarvan rekening doen’. Hierbij is nog van belang dat onjuist is dat [eiser sub 1] niets heeft te maken met het verleden. [eiser sub 1] moet opgave doen van het vermogen van [A] . Daarbij zal hij moeten controleren of de opgave door [gedaagde] van dit vermogen juist is. [eiser sub 1] moet bijvoorbeeld nagaan of er op basis van het verleden nog aanspraken zijn van [A] ., die niet in de opgave van [gedaagde] staan. Verder zal [eiser sub 1] moeten beslissen of hij de financiering van de verliezen van [bedrijfsnaam 1] blijft voortzetten. Ook moet hij bepalen of hij het verblijf van mevrouw [D] in het pand van [A] in [plaatsnaam] voortzet. [D] is via [bedrijfsnaam 2] B.V. middellijk directeur en 45% aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] Zij betaalt geen vergoeding voor haar verblijf. Daarvoor is inzicht in de totstandkoming van de huidige situatie van belang. Resumerend moet [gedaagde] rekening en verantwoording afleggen. Als guardian/bewindvoerder van [A] mag [eiser sub 1] [gedaagde] verzoeken om rekening en verantwoording af te leggen. [gedaagde] heeft nog onvoldoende rekening en verantwoording afgelegd.
3.7.
Bij het afleggen van rekening en verantwoording moet [gedaagde] nog opgave doen van
  • De
  • De
  • Ook moet [gedaagde] opgeven welke
  • Daarnaast moet [gedaagde] aan [eiser sub 1]
In het dictum zal preciezer worden omschreven wat [gedaagde] moet aanleveren.
3.8.
Een overzicht van de inkomsten en uitgaven en van de bezittingen van [eiseres sub 2] kan [eiser sub 1] zelf samenstellen op basis van de informatie die hij heeft en nog zal krijgen. Dat hoeft [gedaagde] niet aan te leveren.
Ook hoeft [gedaagde] geen jaarstukken met onderliggende facturen, overzichten etc. van [bedrijfsnaam 1] te geven. De reden daarvoor is het volgende. [gedaagde] moet rekening en verantwoording afleggen over wat hij als gevolmachtigde heeft gedaan. Het is niet in geschil dat [gedaagde] (mede) op basis van zijn volmacht was betrokken bij [bedrijfsnaam 1] Dat is immers de werkmaatschappij waar de feitelijke activiteit plaatsvindt. Anders dan bij [eiseres sub 2] , zijn in [bedrijfsnaam 1] ook anderen betrokken. De feitelijke leiding is kennelijk in handen van [D] , die ook middellijk aandeelhouder is. [gedaagde] zelf is ook aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] Waar [eiser sub 1] als middellijk bestuurder van [bedrijfsnaam 1] recht heeft op jaarstukken etc, is het niet [gedaagde] die dat op basis van de inzet van zijn volmacht moet geven. Daarvoor zou duidelijk moeten zijn dat [gedaagde] [bedrijfsnaam 1] heeft bestuurd namens [A] alleen op basis van zijn volmacht en zonder dat er andere bestuurders zijn. Dat is niet het geval. Het beroep van [eiser sub 1] op artikel 843a Rv maakt dit niet anders. Ook het feit dat [gedaagde] mede eigenaar is van [bedrijfsnaam 3] B.V. die de administratie van [bedrijfsnaam 1] verzorgt, leidt niet tot een andere uitkomst. De verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gebruik van zijn volmacht bij [bedrijfsnaam 1] gaat niet zo ver dat [gedaagde] deze gegevens moet verstrekken.
3.9.
[eiser sub 1] heeft verzocht om een veroordeling van [gedaagde] te versterken met een dwangsom. [gedaagde] heeft aangegeven dat hij vrijwillig zal voldoen aan een veroordeling door de voorzieningenrechter, ook als er hoger beroep zou worden ingesteld. Hij heeft aangevoerd dat hij een dwangsom niet kan betalen en dat hij zich daardoor bedreigd voelt.
Uit de stukken blijkt dat [gedaagde] in eerste instantie geen informatie heeft verschaft ondanks het (voorlopige) guardianship van [eiser sub 1] . Daarvoor al kreeg [eiser sub 1] geen informatie hoewel hij een volmacht had van [A] . Kennelijk krijgt [gedaagde] van [A] de instructie om zo terughoudend mogelijk te zijn. Ook na 26 mei 2021 is de informatievoorziening door [gedaagde] beperkt. Onder die omstandigheden is het passend om de verplichting om informatie te versterken met een beperkte dwangsom, zoals in het dictum is opgenomen.
3.10.
Een belangrijk gedeelte van de informatie heeft [gedaagde] na het starten van deze voorzieningenprocedure aan [eiser sub 1] gegeven. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
- betekening oproeping € 121,39
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.126,00
Totaal € 1.914,39.
Ook de nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna is vermeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
gebiedt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] om binnen een week na betekening van deze beslissing opgave te doen van:
  • de aandelen en effecten van [A] ,
  • de leningen die [A] al of niet via [eiseres sub 2] heeft verstrekt voor zover nog niet volledig terugbetaald met de daarbij behorende schriftelijke overeenkomst en het moment van betaling van de lening en – voor zover een lening of de voorwaarden van een lening niet op schrift zijn gesteld – een korte toelichting op de achtergrond, de uitlener, wanneer de lening zal worden afgelost en de verschuldigde rente,
  • de giften die [A] heeft gedaan in de afgelopen twee jaar voor zover per persoon hoger dan € 500 per jaar met per gift korte toelichting op de reden,
  • digitale afschriften en overzichten van de rekeningnummers op naam van [A] en van [eiseres sub 2] vanaf 1 januari 2020 tot heden,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 100 voor iedere dag dat hij niet aan de in 4.1 uitgesproken gebod voldoet, tot een maximum van € 5.000 is bereikt,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] tot op heden begroot op € 1.914,39,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 7 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na datum vonnis de proceskosten heeft betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst wat verder is gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2021. [2]

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089
2.type: