In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan over de weigering van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om eiser een verklaring van rijgeschiktheid te verstrekken. Eiser had op 4 mei 2021 een aanvraag ingediend voor deze verklaring, maar het CBR weigerde deze op basis van een 'afzienbesluit', omdat eiser niet alle stappen had doorlopen in de beoordeling van zijn rijgeschiktheid. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het CBR verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 22 juli 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat het rijbewijs van eiser op korte termijn ongeldig zou worden verklaard. Tijdens de zitting is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de brief van 4 mei 2021 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verweerder bevoegd is om eiser te laten keuren door een psychiater. Eiser had eerder aangegeven dat hij bereid was om mee te werken aan een keuring, maar heeft uiteindelijk gebruik gemaakt van zijn blokkeringsrecht, waardoor er geen specialistisch rapport beschikbaar was om zijn geschiktheid vast te stellen.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het CBR terecht de verklaring van rijgeschiktheid heeft geweigerd, omdat er geen bewijs was dat eiser aan de eisen voldeed. Ook is geoordeeld dat het bestreden besluit niet onevenredig was en dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar, aangezien er geen twijfel bestond over de uitkomst. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.