ECLI:NL:RBMNE:2021:3795

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/2918
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak, vaststelling en bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de woning aan de [adres 1] vastgesteld op € 497.000,- per 1 januari 2019. Eiser, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt, dat door de gemeente ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 25 februari 2021, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door een waarnemer. De heffingsambtenaar was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taxateur. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend in afwachting van een eerdere uitspraak van de Meervoudige Kamer. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is.

Eiser voerde aan dat de waarde te hoog was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de staat van de woning en de ligging nabij een containeropstelplaats en verkeersdrempel. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix had aangetoond dat de waarde correct was vastgesteld en dat de door eiser aangevoerde argumenten niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: J. Tammel).

Procesverloop

In de beschikking van 31 januari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 497.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 2 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 februari 2021, via een skypeverbinding. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , die als waarnemer van de gemachtigde van eiser optrad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur 1] , taxateur.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst, in afwachting van een uitspraak van de Meervoudige Kamer van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan op 5 juli 2021.
Desgevraagd hebben partijen kenbaar gemaakt dat zij het niet nodig vinden om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. De woning is een in 1933 gebouwde hoekwoning met een aanbouw, berging, carport en drie dakkapellen. De woning heeft een inhoud van ongeveer 350 m3 en ligt op een kavel van 213 m2.
2. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 415.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
4. Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Verweerder heeft de woning inpandig opgenomen op 1 juli 2019. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald aan de hand van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
6. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 40 van de Wet WOZ, omdat verweerder niet heeft voldaan aan het verzoek om in de bezwaarfase de opbouw van de kavelwaarde, de grondstaffel en de taxatiekaart met de ‘KOUDV’- en liggingsfactoren volledig op te sturen. Verweerder heeft aangevoerd dat de stukken voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage hebben gelegen, maar dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van dit inzagerecht. Verweerder heeft verder aangevoerd dat eiser zijn verzoek om de op de zaak betrekking hebbende stukken op de hoorzitting niet heeft herhaald. Eiser heeft deze gang van zaken niet betwist. Ter zitting heeft eiser voorts aangevoerd dat verweerder de ‘KOUDV’-factoren en het indexeringspercentage niet inzichtelijk heeft gemaakt.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Als een belanghebbende vóór de hoorzitting in de bezwaarfase wijst op een schending van artikel 40 van de Wet WOZ en verweerder heeft daarop nog niet gereageerd, dan mag van de belanghebbende verwacht worden dat hij hier tijdens de hoorzitting opnieuw op wijst. Het doel van de hoorzitting is om argumenten naar voren te brengen en toe te lichten die nodig zijn voor de heroverweging van de WOZ-beschikking. Als een belanghebbende eerder wel, maar tijdens de hoorzitting niet opnieuw aanvoert dat hij informatie mist door het niet toesturen van de gevraagde stukken, dan mag in beginsel worden aangenomen dat hij die stukken kennelijk niet (meer) nodig heeft. Eiser heeft zijn verzoek om de op zaak betrekking hebbende stukken tijdens de hoorzitting niet herhaald. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat hij die stukken kennelijk niet meer nodig vond. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde dat eiser ter zitting in beroep alsnog heeft aangevoerd dat artikel 40 van de Wet WOZ is geschonden. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing. [1]
9. Voor zover eiser ter zitting heeft willen aanvoeren dat verweerder in de beroepsfase de stukken had moeten verstrekken van de referentiewoningen die verweerder in de beroepsfase heeft gebruikt, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het bestuursorgaan in de beroepsfase de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank sturen. Een schending van artikel 8:42 van de Awb moet echter worden aangevoerd binnen een redelijke termijn nadat de rechtbank de op grond van dat artikel ontvangen stukken aan de belanghebbende heeft doorgestuurd, mits het voor die belanghebbende dan al duidelijk moet zijn dat de stukken waarop hij zich beroept daarbij ontbreken. De rechtbank stelt vast dat het verweerschrift met de taxatiematrix op
1 december 2020 naar eiser is gestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser na de ontvangst van deze stukken en voorafgaande aan de zitting voldoende in de gelegenheid geweest om kenbaar te maken over welke stukken hij de beschikking wilde krijgen. Dat eiser deze beroepsgrond vervolgens pas ter zitting heeft aangevoerd, acht de rechtbank in strijd met een goede procesorde. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing. Daaraan ligt ten grondslag dat van verweerder niet verwacht kan worden dat hij de vaak omvangrijke gegevens tijdens of relatief kort voor de zitting gemakkelijk kan raadplegen, opvragen en/of overleggen. [2]
10. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde voorzieningen in de woning en met vochtoverlast en slechte isolatie in en aan de woning. De rechtbank is van oordeel deze beroepsgrond niet slaagt. Verweerder heeft toegelicht en met de taxatiematrix inzichtelijk gemaakt dat rekening is gehouden met de door eiser genoemde punten. Verweerder heeft het onderhoud en de kwaliteit van de woning namelijk gekwalificeerd als ondergemiddeld. Verweerder heeft in verband hiermee een aftrek van € 40,- per kubieke meter toegepast. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onvoldoende is. Uit de door eiser ingediende foto’s komt niet een beeld naar voren dat het niveau van de voorzieningen wezenlijk anders is.
11. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de woning tegenover een containeropstelplaats en een verkeersdrempel. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat geen sprake is van een vaste containeropstelplaats, maar dat deze plaats twee keer per maand wordt gebruikt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat hier een zodanig waardedrukkend effect van uitgaat, dat verweerder daar rekening mee had moeten houden. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor de aanwezigheid van een verkeersdrempel. Verweerder heeft verder terecht aangevoerd dat een eventueel waardedrukkend effect vanwege voornoemde ligging voldoende is verdisconteerd in het verkoopcijfer van de referentiewoning [adres 2] . Deze woning heeft namelijk een vergelijkbare ligging ten opzichte van de woning.
12. Eiser voert aan dat de referentiewoningen [adres 2] en [adres 3] een lagere waarde onderbouwen voor de woning. [adres 2] heeft namelijk een betere onderhoudstoestand en luxere afwerking dan de woning. [adres 3] is gelegen op een groter perceel en beschikt over meer inhoud. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Blijkens de taxatiematrix heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de genoemde verschillen. Verweerder heeft immers het onderhoud en de voorzieningen van [adres 2] gewaardeerd met tweemaal een ‘score 8’ ten opzichte van een ‘score 7’ en ‘score 6’ ten opzichte van de woning. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder aldus onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen. Verweerder heeft verder terecht aangevoerd dat [adres 3] weliswaar is gelegen op een groter perceel en dat deze referentiewoning groter is, maar dat verweerder daarmee rekening heeft gehouden in de taxatiematrix. Tegenover de verschillen in oppervlakte en inhoud staat dat de referentiewoning meer gedateerd is dan de woning. Dit heeft een drukkend effect op de kubieke meterprijs van de woning.
13. Om een lagere waarde te onderbouwen, verwijst eiser nog naar het door hem ingebrachte taxatierapport, opgemaakt door taxateurs [taxateur 2] en [taxateur 3] op 2 maart 2020. In dit rapport zijn verkoopcijfers van drie woningen opgenomen. Eiser voert ook aan dat de woning aan de [adres 4] een lagere waarde onderbouwt voor de woning. De rechtbank stelt vast dat een herleiding van de waarde van de woning uit de verkoopcijfers van de door eiser aangehaalde woningen ontbreekt. Uit de enkele verkoopcijfers van deze woningen kan dan ook niet worden afgeleid dat verweerder de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2890.
2.Zie voetnoot 1.