ECLI:NL:RBMNE:2021:3793
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de procedurele aspecten rondom de bezwaarfase
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning aan de [adres 1] te [woonplaats]. De heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] had de waarde voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 278.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 25 februari 2021, die via een skypeverbinding plaatsvond, was eiser niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door een waarnemer. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend na een eerdere uitspraak van de Meervoudige Kamer op 5 juli 2021. Eiser heeft in beroep een lagere waarde van € 255.000,- bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.
De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de referentiewoningen, waarvan de verkoopcijfers meer dan een jaar voor de waardepeildatum lagen, niet bruikbaar zijn. Ook zijn argumenten over de gedateerde voorzieningen in de woning werden door de rechtbank verworpen, omdat eiser niet had gereageerd op verzoeken om foto’s van de binnenzijde van de woning. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.