ECLI:NL:RBMNE:2021:378

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 2610
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningurgentie door gemeente Almere op basis van niet voldoen aan voorwaarden en hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een vluchteling uit Congo, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had een aanvraag ingediend voor woningurgentie op basis van zijn verblijf in een maatschappelijke instelling, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarde van twee jaar ingezetenschap in de gemeente Almere. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks zijn argumenten over zijn recht op adequate huisvesting volgens het Europees Sociaal Handvest, niet aan de voorwaarden voor urgentie voldeed. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die het noodzakelijk maakten om van de voorwaarden af te wijken. De eiser had op het moment van de aanvraag onderdak en begeleiding bij het Leger des Heils, en de rechtbank vond niet dat deze situatie zo schrijnend was dat de hardheidsclausule moest worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag om woningurgentie af te wijzen, en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2610

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Procesverloop

In het besluit van 29 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om woningurgentie afgewezen.
In het besluit van 4 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 28 januari 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren in Congo en is als vluchteling in 2012 naar Nederland gekomen. Tot mei 2018 heeft hij bij zijn familie in [plaats 1] , Friesland, gewoond. In mei 2018 is eiser naar [plaats 2] vertrokken. Hij is daar in augustus 2019 in de dag- en nachtopvang van het Leger des Heils terecht gekomen. Om aan een eigen woning te komen, heeft eiser bij verweerder woningurgentie aangevraagd op grond van ‘uitstroom maatschappelijke instelling’ [1] .
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Volgens verweerder wordt niet voldaan aan alle voorwaarden voor urgentieverlening, omdat eiser niet twee jaar ingezetene van de gemeente Almere is geweest voordat hij de aanvraag deed [2] . Verder ziet verweerder in de aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake is van een zodanige uitzonderlijke situatie en/of bijzondere hardheid dat op grond van de hardheidsclausule toch urgentie moet worden verleend [3] .
3. Eiser is het hier niet mee eens. Hij erkent dat hij op het moment van de aanvraag niet twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere is geweest, maar volgens eiser kan en mag dit niet aan hem worden tegengeworpen. Eiser voert aan dat hij op grond van het Europees Sociaal Handvest recht heeft op adequate huisvesting. Door het stellen van de voorwaarde dat hij twee jaar ingezetene moet zijn, kan hij in Nederland nergens in aanmerking komen voor urgentie en dus ook niet voor adequate huisvesting. Ter onderbouwing verwijst hij naar een beslissing van de European Committe of Social Rights (ECSR) van 1 juli 2014 [4] . Volgens eiser moet betekenis toekomen aan deze beslissing en verwijst daarbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [5] en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [6] .
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan alle voorwaarden voor urgentie omdat eiser niet twee jaar ingezetene van de gemeente Almere is geweest voor de aanvraag. Dit wordt door eiser niet betwist. Dat verweerder in eisers geval deze voorwaarden niet kan of mag stellen, volgt de rechtbank niet. Eiser had ten tijde van zijn aanvraag onderdak en begeleiding bij het Legger des Heils. Uit de stukken blijkt niet dat dit onderdak in eisers situatie niet adequaat was of anderszins zo schrijnend dat verweerder had moeten afwijken van het stellen van deze voorwaarde. Eiser had woonruimte en uit de verklaring van de psycholoog kan niet worden opgemaakt dat deze vanwege instabiliteit de behandeling in de weg zat. De aangehaalde artikelen uit het EHS en de beslissing van de ECSR staat het stellen van deze voorwaarde ook niet in de weg. Hieraan komt geen rechtstreekse werking toe. Daar komt bij dat ook eisers individuele situatie, ondanks dat hij niet aan de voorwaarde voor urgentie voldoet, wordt getoetst aan de hardheidsclausule en dat verweerder dus de mogelijkheid heeft om die voorwaarde buiten beschouwing te laten. Niet aannemelijk is gemaakt dat deze optie zinledig is, omdat die nooit wordt gebruikt. Verder kunnen de door eiser aangehaalde uitspraken hem niet baten. De uitspraak van de ABRvS ziet op het bieden van onderdak op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, wat hier niet in het geding is. Eiser heeft en had ten tijde van het nemen van het bestreden besluit immers een dak boven zijn hoofd. Verder is de uitspraak van de CRvB niet vergelijkbaar. Deze uitspraak heeft betrekking op de maatschappelijke opvang, wat naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar is met het verlenen van urgentie, waar de betrokkene al wel woonruimte heeft. Verweerder heeft hierbij overigens opgemerkt dat eiser vanuit de daklozenopvang is begeleid naar andere woonruimte, zodat van louter bescherming tegen weersinvloeden geen sprake is. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Verder voert eiser aan dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen en urgentie had moeten verlenen. Allereerst merkt eiser op dat hij dakloos is. Dat hij opvang had bij het Leger des Heils en nu een kamer tot zijn beschikking heeft, maakt dit niet anders. Hij heeft namelijk geen woning en maakt geen aanspraak op huurbescherming. Verder merkt eiser op dat hij te kampen heeft met psychische problemen (PTSS, depressief) waarvoor hij in [plaats 2] wordt behandeld. De psychische klachten hebben zich geuit in 2018 toen zijn broer en goede vriend zijn vermoord. Hij woonde toen in [plaats 1] , Friesland, en is vanwege deze gebeurtenis naar [plaats 2] vertrokken. Hij kan niet terugkeren naar Friesland (waar zijn familie woont), omdat zijn psychische klachten aan die plek zijn verbonden. Volgens eiser heeft hij vanwege zijn psychische klachten een stabiele woonruimte nodig. Kamerhuur is vanwege de beperkte huurbescherming volgens eiser geen stabiele woonruimte. Als verweerder dit wel passend vindt, had het volgens eiser op de weg van verweerder gelegen om dit nader te onderzoeken. Ter onderbouwing verwijst eiser naar verschillende medische stukken.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de hardheidsclausule niet toe te passen. In dit geval gaat het om de vraag of, hoewel niet aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan, toch een urgentieverklaring moet worden verleend. In dit verband moet worden beoordeeld of in het besluit om een urgentieverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van eiser en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling.
6.1.
Het is niet in geschil dat eiser is getraumatiseerd en daarnaast sprake is van een depressieve stoornis. Hiervoor staat hij onder behandeling bij een GZ-psycholoog, die heeft verklaard dat voor het continueren van de behandeling het belangrijk is dat eiser een stabiele woonsituatie heeft in [plaats 2] . Met wat eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van eiser niet dusdanig uitzonderlijk is dat eiser een urgentieverklaring zou moeten krijgen. Verweerder heeft van belang mogen vinden dat niet is gebleken dat het voor eiser niet mogelijk is om op enige wijze huisvesting te hebben (zoals bijvoorbeeld kamerbewoning) of dat dit van hem niet kan worden gevergd vanwege zijn psychische gesteldheid. Dit blijkt namelijk niet uit de verklaring van de behandelaar of uit andere gegevens. Er was voor verweerder geen aanleiding om nader onderzoek te doen of de psycholoog (nadere) vragen te stellen. Overigens is het eiser gelukt andere woonruimte te vinden, want hij verblijft niet langer bij het Leger des Heils. Hij heeft de beschikking over een kamer. Niet is gebleken dat de behandeling hierdoor is belemmerd of dat de huurbescherming in eisers geval te kort schiet om van een stabiele situatie te kunnen spreken.
6.2.
Verder heeft verweerder van belang mogen vinden dat uit de rapportage Centrale Toegang volgt dat de door eiser gestelde doelstelling op het gebied van huisvesting is dat hij zelfstandig op kamers woont. Verweerder heeft daarom het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling, waarbij het in verband met het schaarse woningaanbod in [plaats 2] als uitgangspunt hanteert dat slechts in uitzonderlijke situaties urgentie wordt aangenomen, zwaarder mogen laten wegen. De wens van eiser om te beschikken over zelfstandige woning is begrijpelijk, maar het is niet aannemelijk gemaakt dat dit noodzakelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank komt tot de eindconclusie dat verweerder eisers aanvraag om woningurgentie heeft kunnen afwijzen. Wat verder is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 11, tweede lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingsverordening Almere 2019.
2.Artikel 11, vierde lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening Almere 2019.
3.Artikel 27 van de Huisvestingsverordening Almere 2019.
4.Zaaknummer 86/2012.
5.De uitspraak van 26 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3803).
6.De uitspraak van 26 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3415).