In deze zaak heeft eiseres, die zich op 31 maart 2020 ziek meldde vanwege zwangerschaps- en bevallingsgerelateerde klachten, beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit besluit, genomen op 14 oktober 2020, stelde dat eiseres per 30 maart 2020 geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering, omdat zij niet arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen fysiek spreekuur met haar was gehouden en dat er geen volledige heroverweging had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts niet had voldaan aan de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vond dat de verzekeringsarts zonder kennis van de medische bevindingen van de behandelaars van eiseres tot een onjuiste conclusie was gekomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden.