ECLI:NL:RBMNE:2021:3691

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
8924704
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgplicht en inlichtingenplicht bij voortijdige beëindiging leaseovereenkomst door ex-werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ex-werknemer en zijn voormalige werkgever over de kosten van een voortijdig beëindigde leaseovereenkomst. De ex-werknemer, aangeduid als [gedaagde], betwistte de hoogte van de kosten die aan hem in rekening werden gebracht na de beëindiging van de leaseovereenkomst. De werkgever, aangeduid als [eiseres], stelde dat zij voldaan had aan haar zorgplicht en inlichtingenplicht jegens de ex-werknemer. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis (ECLI:NL:RBMNE:2021:1978) eerder geoordeeld dat de ex-werknemer slechts 50% van de kosten zou hoeven betalen, maar kwam hierop terug na verdere bewijslevering door [eiseres].

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] voldoende bewijs heeft geleverd dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Dit omvatte onder andere het opvragen van een deugdelijke specificatie van de kosten en het beoordelen van de afkoopsom. De kantonrechter oordeelde dat de ex-werknemer niet meer dan 50% van het boetebedrag hoefde te betalen, omdat hij niet goed was geïnformeerd over de kosten. Echter, na het overleggen van aanvullende bewijsstukken door [eiseres], waaronder e-mailcorrespondentie, kwam de kantonrechter tot de conclusie dat de ex-werknemer wel degelijk tijdig was geïnformeerd over de kosten van de voortijdige beëindiging.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiseres] tot betaling van € 6.751,08 volledig toegewezen, evenals een bedrag van € 406,97 voor teveel opgenomen vakantiedagen, minus een onkostenvergoeding van € 512. De totale te betalen som door [gedaagde] werd vastgesteld op € 6.646,05, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8924704 UC EXPL 20-10388 ZC/48355
Vonnis van 11 augustus 2021
inzake
de maatschap
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. K.A. Besters,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de akte overleggen producties van [eiseres] van 26 mei 2021
  • de akte van [gedaagde] van 16 juni 2021.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Wat vindt de kantonrechter ervan?

De leaseauto
Heeft [eiseres] voldaan aan haar zorgplicht? Ja
2.1.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de eisen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek) onder meer meebrengen dat een werkgever bij voortijdige beëindiging van het leasecontract zal moeten waken voor de belangen van de werknemer en, minst genomen, een deugdelijke specificatie zal moeten opvragen en moeten beoordelen of de in rekening gebrachte afkoopsom is berekend conform het leasecontract (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1139).
2.2.
Gelet daarop heeft de kantonrechter [eiseres] in de gelegenheid gesteld bij akte de volgende stukken over te leggen:
de volledige overeenkomst, inclusief eventuele algemene voorwaarden, tussen haar en [naam leasemaatschappij] ;
de definitieve afrekening van [naam leasemaatschappij] met betrekking tot deze auto;
een betalingsbewijs van de betaling die [eiseres] stelt te hebben gedaan aan [naam leasemaatschappij] ;
bewijsstukken waaruit kan blijken dat [eiseres] de auto intern heeft aangeboden en hoe daarop is gereageerd;
en de volgende vraag te beantwoorden:
op welke datum is de auto door [gedaagde] ingeleverd, en wat was de kilometerstand?
2.3.
[eiseres] heeft bij haar akte de volgende stukken overgelegd:
  • de mantelovereenkomst inclusief algemene voorwaarden, gesloten tussen [eiseres] en [naam leasemaatschappij] ;
  • een e-mailbericht van [naam leasemaatschappij] van 22 januari 2020 met een bevestiging van de inname van de auto en de schade;
  • de factuur van [naam leasemaatschappij] aan [eiseres] met betrekking tot de auto, waarin het bedrag voor de te verrekenen meer-/minderdagen is bepaald op € 6.751,08, waarna na verrekening een totaal door [eiseres] te betalen bedrag van € 5.733,73 overbleef; deze verrekening betrof 2 maanden onverschuldigd betaalde leasetermijnen van in totaal € 1.496,48 (januari en februari 2020), € 524,14 aan onverschuldigd betaald brandstofvoorschot over deze 2 maanden en € 8,16 aan te verrekenen kilometers;
  • een betalingsbewijs van 26 februari 2020 van € 6.598,04, welke betaling betrekking had op 4 facturen, waaronder het op het bankafschrift vermelde factuurnummer 8159816 met betrekking tot de auto.
2.4.
[gedaagde] heeft niet betwist dat uit deze stukken kan worden afgeleid dat [naam leasemaatschappij] in verband met de vroegtijdige beëindiging van de leaseovereenkomst € 6.751,08 aan [naam leasemaatschappij] verschuldigd is geworden en dat dit bedrag door [eiseres] aan [naam leasemaatschappij] is betaald.
2.5.
[eiseres] stelt geen bewijs te hebben van het intern aanbieden van de auto aan collega's van [gedaagde] . Zij heeft de volgende toelichting gegeven. In december 2011 werkten 11 personen bij haar in loondienst. Van die 11 personen voldeden 6 personen aan de voorwaarde om een leaseauto te mogen rijden op basis van de geldende autoregeling. Van die 6 personen heeft één persoon gekozen voor een vergoeding in plaats van een leaseauto. De overige 5 werknemers hadden al een leaseauto. Van deze 5 werknemers kwamen slechts 2 werknemers in aanmerking voor een leaseauto met een vergelijkbaar normbedrag als dat van [gedaagde] . Aan deze 2 werknemers is de auto van [gedaagde] niet aangeboden omdat ze al een leaseauto hadden. Als de auto naar een van deze 2 werknemers van [eiseres] was gegaan, had [eiseres] een boetebedrag voor de vrijgekomen leaseauto moeten betalen die hoger zou zijn dan die met betrekking tot de auto van [gedaagde] omdat er sprake was van een langere resterende looptijd dan die van de overeenkomst met [gedaagde] .
2.6.
[gedaagde] voert voor zover van belang en in het kort hiertegen het volgende aan.
Er zijn, naast de werknemer die gekozen heeft voor een vergoeding in plaats van een leaseauto, nog 2 werknemers die geen leaseauto hadden maar die daarvoor volgens haar wel in aanmerking kwamen. Naar de kantonrechter begrijpt betreft het assistentaccountants (dus een lagere functie dan die [gedaagde] als AA-accountant bij het aangaan van de leaseovereenkomst had). Volgens [gedaagde] komen ook zij in aanmerking voor een leaseauto omdat 2 backofficemedewerkers ook daarvoor in aanmerking kwamen, terwijl zij een (nog) lagere rang hadden dan assistent-accountant. [eiseres] is in het verleden van de gebruikelijke voorwaarden afgeweken. Haar auto had dus aan deze medewerkers moeten worden aangeboden. Verder wijst zij erop dat de Autoregeling (punt 2 van de Toekenningscriteria) bepaalt:
"de werkgever zal in de periode dat de werknemer nog in een proeftijd is, of een arbeidsovereenkomst heeft van bepaalde duur, waar mogelijk een teruggekomen leaseauto ter beschikking stellen".Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] daarom ten onrechte nagelaten haar auto aan een van hen aan te bieden.
2.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat vast dat de 2 werknemers op wie [gedaagde] doelt op grond van hun functie niet in aanmerking kwamen voor een leaseauto van de categorie waarvoor [gedaagde] in aanmerking kwam. Indien het verleden daarop al uitzonderingen zijn gemaakt (de kantonrechter weet niet of dit zo is, want [eiseres] heeft nog niet op dit nieuwe argument van [gedaagde] kunnen reageren), dan brengt de zorgplicht van [eiseres] naar het oordeel van de kantonrechter niet mee dat zij dat opnieuw doet. [gedaagde] heeft verder ook geen omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat deze werknemers een eventueel aanbod ook daadwerkelijk zouden hebben geaccepteerd. Gelet op hun functie zullen zij immers ook in een lagere salariscategorie vallen dan [gedaagde] , en het is dan niet vanzelfsprekend dat zij ook de kosten van de leaseauto in een hogere categorie voor lief zouden hebben willen nemen.
2.8.
[eiseres] heeft daarom voldoende aannemelijk gemaakt dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.
Blijft de kantonrechter bij zijn oordeel dat [gedaagde] in ieder geval niet meer dan 50% van het boetebedrag hoeft te betalen? Nee
2.9.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter aangekondigd dat in het geval [eiseres] aan haar zorgplicht blijkt te hebben voldaan, [gedaagde] niet meer dan 50% van het boetebedrag aan [eiseres] moet betalen. De reden daarvan was dat [eiseres] in de Autoregeling en in de Gebruikersovereenkomst weliswaar had vermeld dat eventuele kosten bij vroegtijdige beëindiging aan [gedaagde] kunnen worden doorberekend, maar dat het concrete dagbedrag van € 10,26 wél bij [eiseres] bekend was, maar dat zij die informatie niet met [gedaagde] had gedeeld. [gedaagde] heeft dus niet van tevoren een goede afweging kunnen maken.
2.10.
Bij haar akte heeft [eiseres] echter een e-mailbericht overgelegd van haar aan [gedaagde] van 2 oktober 2017, met als bijlage een offerte van [naam leasemaatschappij] waarin alle gegevens met betrekking tot de aangeboden leaseovereenkomst zijn vermeld, waaronder
"Minderdagentoeslag €/dag: 10,26 (Te betalen bij voortijdig beëindigen)".In dat emailbericht schrijft [eiseres] :
"Beste [gedaagde (voornaam)] , De auto past in het voor jou geldende normbedrag. Met vriendelijke groet, [A] ".
[gedaagde] heeft daarop op 3 oktober 2017 geantwoord:
" [A (voornaam)] , Prima, zou je AUB deze getekend terug willen sturen want het schijnt dat het 8 a 10 weken duurt totdat die geleverd wordt.;-(((( Met vriendelijke groet, [gedaagde] ".
2.11.
[gedaagde] heeft deze gang van zaken erkend. Volgens haar heeft zij met
"Prima"echter uitsluitend gedoeld op de opmerking dat de auto past in het voor haar geldende normbedrag.
De kantonrechter gaat hieraan voorbij. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen de bijlage, waarin alle leasevoorwaarden, waaronder het bedrag van de minderdagentoeslag, duidelijk waren vermeld, goed door te nemen, mede omdat zowel in de Autoregeling als in de Gebruiksovereenkomst was vermeld dat de kosten van voortijdige beëindiging voor rekening van de werknemer komen. [gedaagde] heeft erkend dat zij voorafgaand aan het leasen van de auto van beide regelingen had kennis genomen (conclusie van dupliek punt 2.1).
2.12.
Nu [eiseres] [gedaagde] wél tijdig omtrent het concrete boetebedrag blijkt te hebben ingelicht, komt de kantonrechter terug op zijn beslissing in het tussenvonnis dat goed werkgeverschap meebrengt dat [gedaagde] niet meer dan 50% van het boetebedrag aan [eiseres] vergoeden. De vordering tot betaling van € 6.751,08 is daarom toewijsbaar.
Teveel opgenomen vakantiedagen
2.13.
Het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 406,97 netto is door [gedaagde] erkend. Dit bedrag is dus toewijsbaar.
Onkosten
2.14.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] nog recht op een onkostenvergoeding van € 512. Dit bedrag strekt in mindering op hetgeen [gedaagde] nog aan [eiseres] verschuldigd is.
Slotsom
2.15.
Het door [eiseres] berekende bedrag van € 6.751,08 + € 406,97 - € 512 = € 6.646,05 is toewijsbaar, te vermeerderen met de niet weersproken wettelijke rente vanaf 13 februari 2020 tot de voldoening.
2.16.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 707,30 zijn niet toewijsbaar. De sommatiebrief van 6 februari 2020 is niet aan te merken als een zogenaamde 14dagenbrief, omdat daarin een (te korte) betalingstermijn van 7 dagen is genoemd.
2.17.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld, welke worden begroot op:
- dagvaarding € 83,38
- vastrecht € 499
- salaris gemachtigde
€ 777,50(2,5 punt x tarief € 311)
totaal € 1.359,88.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 6.646,05 met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2020 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.359,88, waarin begrepen € 777,50 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.