ECLI:NL:RBMNE:2021:3628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/1842
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van medewerkings- en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. Eiser had een bijstandsuitkering ontvangen sinds 24 maart 2020, maar deze werd door verweerder ingetrokken per 11 december 2020. De intrekking was gebaseerd op de stelling dat eiser zijn medewerkingsplicht en inlichtingenplicht had geschonden. Eiser had geweigerd mee te werken aan een huisbezoek en had niet alle gevraagde informatie verstrekt. In het bestreden besluit van 22 april 2021 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser ongegrond.

Tijdens de zitting op 22 juli 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende was geïnformeerd over de gevolgen van zijn weigering om mee te werken aan het huisbezoek, waardoor er geen sprake was van 'informed consent'. Dit leidde tot de conclusie dat de schending van de medewerkingsplicht niet aan eiser kon worden tegengeworpen.

Desondanks oordeelde de rechtbank dat eiser wel zijn inlichtingenplicht had geschonden, omdat hij niet had gemeld dat hij geld van derden had ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover dat betrekking had op de medewerkingsplicht, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 2.992,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1842
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder

(gemachtigden: A. Hoekerd en L. Colignon).

Procesverloop

In het besluit van 8 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder eisers recht op een bijstandsuitkering met ingang van 11 december 2020 ingetrokken.
In het besluit van 22 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2021 via Skype op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de schending van de
medewerkingsplicht door eiser;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- herroept het primaire besluit voor zover dat is gebaseerd op schending van de
medewerkingsplicht door eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.992,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser ontving sinds 24 maart 2020 een bijstandsuitkering. In september 2020 is verweerder een onderzoek opgestart naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering. Er is onder andere een gesprek met eiser gevoerd op 11 december 2020 en verweerder heeft diezelfde dag geprobeerd een huisbezoek te doen. Eiser heeft geweigerd om mee te werken aan het huisbezoek.
3. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken omdat het volgens verweerder onduidelijk is of eiser de bijstandsuitkering echt nodig heeft en het ook onduidelijk is waar eiser feitelijk verblijft en wat zijn woon- en leefsituatie is. Eiser heeft geweigerd mee te werken aan een huisbezoek, heeft geweigerd antwoord te geven op een aantal vragen en de antwoorden die hij wél heeft gegeven, zijn onaannemelijk. Eiser heeft ook niet gemeld dat hij geld van anderen heeft gekregen en dat hij de beschikking had over een auto. Verweerder vindt dat eiser de inlichtingenplicht en de medewerkingsplicht heeft geschonden. Daardoor is niet vast te stellen of eiser recht heeft op een bijstandsuitkering en daarom is de uitkering ingetrokken.
4. Eiser voert aan dat hij zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Eiser heeft antwoord gegeven op de vragen van verweerder. Bovendien heeft eiser in bezwaar alsnog de benodigde inlichtingen verstrekt. Eiser stelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres [1] heeft en ook niet dat hij met zijn broer een gezamenlijke huishouding voert. Daarnaast is ook niet aannemelijk gemaakt dat hij – naast de bijstandsuitkering – een andere bron van inkomsten had, zodat verweerder ten onrechte stelt dat hij niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Volgens eiser heeft hij aannemelijke verklaringen gegeven over de huurbetalingen aan zijn broer en ook over een aantal bijschrijvingen op zijn bankrekening. Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte rechtsgevolgen heeft verbonden aan het geweigerde huisbezoek, omdat hij niet van te voren is geïnformeerd over het doel van het huisbezoek en de rechtsgevolgen van het weigeren daaraan mee te werken.
5. Over het huisbezoek overweegt de rechtbank het volgende. Het niet meewerken aan een huisbezoek kan alleen leiden tot het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstandsuitkering als voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. Dit is vaste rechtspraak. [2] Er is alleen een redelijke grond voor een huisbezoek als is voldaan aan de volgende eisen:
a) vóór of uiterlijk bij de start van het huisbezoek is duidelijk dát en waaróm [3] redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door de burger verstrekte gegevens (voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand), én
b) verweerder kan die gegevens niet op een andere effectieve en voor de burger minder belastende wijze controleren.
Verder moet de burger er op worden gewezen dat en welke gevolgen het weigeren van toestemming kan hebben voor zijn of haar bijstandsuitkering.
6. De rechtbank oordeelt dat eiser tijdens het gesprek op 11 december 2020 onvoldoende is geïnformeerd over het doel van het huisbezoek en over de gevolgen als hij weigerde daaraan mee te werken. Er is toen alleen tegen eiser gezegd dat er ‘een noodzaak is voor een huisbezoek’ en dat ‘weigering gevolgen kan hebben voor de uitkering’, maar dit is verder niet uitgelegd of geconcretiseerd. Eiser heeft daardoor geen goede afweging kunnen maken over de te verlenen medewerking en er was dus geen sprake van ‘informed consent’. [4] Verweerder mocht daarom niet aan eiser tegenwerpen dat hij niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek/dat hij zijn medewerkingsplicht heeft geschonden.
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover dat ziet op de schending van de medewerkingsplicht door eiser. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dat daardoor niet was vast te stellen of hij recht had op bijstand. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8. De rechtbank stelt één ding voorop: een bijstandsverlenende instantie (in dit geval: verweerder) mag altijd onderzoeken of een burger (nog) recht heeft op een bijstandsuitkering. De rechtbank overweegt verder het volgende. De intrekking van zijn bijstandsuitkering is voor eiser een belastend besluit, want hij raakt zijn uitkering kwijt. De bewijslast ligt bij verweerder: die moet aannemelijk maken dat er goede redenen zijn voor de intrekking. Het is vaste rechtspraak dat schending van de inlichtingenplicht een goede reden is voor intrekking. Sterker nog: als een burger zijn of haar inlichtingenplicht niet is nagekomen en die persoon daardoor ten onrechte of teveel bijstand heeft gekregen, dan is de bijstandsverlenende instantie op grond van de wet verplícht om de bijstandsuitkering in te trekken. [5] Hierop is wel een uitzondering mogelijk, namelijk als de burger aannemelijk maakt dat hij of zij ook recht op bijstand had gehad als de inlichtingenplicht wél was nagekomen. [6] Met ‘de inlichtingenplicht’ wordt bedoeld dat een burger verplicht is om uit zichzelf of als daarnaar wordt gevraagd alle informatie te geven waarvan het hem of haar duidelijk is of zou moeten zijn dat die informatie van invloed kan zijn op het recht op bijstand. [7]
9. Uit het onderzoek van verweerder blijkt onder andere het volgende:
- uit eisers bankafschriften blijkt niet dat hij huur en zijn zorgverzekering betaalt, maar wel dat hij vaker buiten dan in [plaats] pint en ook vaak bij tankstations, terwijl hij geen auto heeft. Ook pint eiser weinig bij supermarkten en relatief veel bij horecagelegenheden/afhaalrestaurants;
- uit de bankafschriften blijkt ook dat eiser regelmatig geld van derden heeft gekregen [8] ;
- eiser doet luxe uitgaven die niet passen bij iemand met een bijstandsuitkering (bijvoorbeeld € 121,60 voor parfum, € 1.000,- aan ‘aflossing schulden’ en € 594,91 bij de Hornbach).
10. Het staat vast dat eiser niet bij verweerder heeft gemeld dat hij geld van anderen heeft gekregen. Dit had eiser wel moeten doen en hiermee heeft hij zijn inlichtingenplicht al geschonden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser tijdens het gesprek op 11 december 2020 niet alle vragen van verweerder heeft beantwoord. Eiser heeft bijvoorbeeld niet kunnen uitleggen van wie en wanneer hij geld heeft geleend. Ook heeft eiser verklaard dat hij de huur contant betaalt en dat hij dingen verrekent met zijn broer door online aankopen voor zijn broer te doen, maar daar heeft hij geen administratie van. Dat was wel eisers verantwoordelijkheid. In de bezwaarfase heeft verweerder een hoorzitting ingepland en heeft verweerder een aantal vragen aan eiser willen stellen. Eiser was op deze hoorzitting niet aanwezig, zijn gemachtigde wel maar die kon niet alle vragen beantwoorden. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 23 maart 2021 de bevindingen uit het onderzoek uiteengezet en daaronder de vragen aan eiser weergegeven. Eiser heeft op deze vragen gereageerd, maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder deze antwoorden onvoldoende heeft mogen vinden. Verweerder heeft eiser bijvoorbeeld (opnieuw) gevraagd om een verklaring voor het geld dat hij van anderen heeft gekregen en om per transactie een verklaring te geven en deze te voorzien van controleerbare stukken. Eiser heeft hierop gereageerd door te zeggen dat hij een vriend had die voor hem zorgde en heeft ter onderbouwing een paar schermafbeeldingen van de betalingen overgelegd. Eiser heeft gezegd dat dit leningen zijn, maar hij heeft hiervan ook geen bewijzen overgelegd. Het hoorde wel tot eisers verantwoordelijkheid om een goede administratie bij te houden. Verder heeft eiser geweigerd uitleg te geven over zijn pinbetalingen, terwijl dit wel logische vragen waren van verweerder. De rechtbank begrijpt dat eiser in een moeilijke periode zat en uit het dossier kan worden afgeleid dat de verhoudingen tussen eiser en verweerder op z’n zachtst gezegd niet optimaal waren. Maar dat neemt niet weg dat van een burger in principe mag worden verwacht dat hij of zij antwoord geeft op dit soort vragen, óók als die burger boos is of het gevoel heeft dat de bijstandsverlenende instantie er op uit is om hem ‘te pakken’.
10. De conclusie is dat verweerder heeft mogen beslissen dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft overtreden en dat daardoor niet kon worden vastgesteld of eiser de bijstandsuitkering echt nodig had. De rechtbank oordeelt verder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, als hij alle informatie zou hebben gegeven, tóch recht zou hebben gehad op een bijstandsuitkering. Verweerder moest de uitkering daarom intrekken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.992,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
14. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier, en wordt ook gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.[adres] in [plaats] .
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2436.
3.Het moet hierbij gaan om concrete en objectieve feiten en omstandigheden.
4.Vergelijk onder andere de uitspraak van de CRvB van 20 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2252.
5.Dit staat in artikel 54 lid 3 van de Participatiewet (Pw).
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1282.
7.Dit staat in artikel 17 lid 1 van de Pw.
8.In totaal ongeveer € 2.500,- gedurende periode dat eiser bijstand heeft ontvangen.