Overwegingen
1. Op 6 oktober 2016 en 3 januari 2017 heeft verweerder aan eiseres met betrekking tot het pand lasten onder dwangsom opgelegd.
Het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016
2. In het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016 is eiseres gelast om in het pand:
a. de brandonveilige gebruikerssituatie op te heffen;
b. de vluchtwegen gangbaar te maken en gangbaar te houden;
c. obstakels en objecten hoe ook genaamd die de vluchtroute belemmeren te (laten) verwijderen en verwijderd te (laten) houden.
Het handhavingsbesluit van 3 januari 2017
3. In het handhavingsbesluit van 3 januari 2017 zijn aan eiseres vier lasten onder dwangsom voor het pand opgelegd:
1. het ongedaan maken van de illegale bouw/herstel in de vorige toestand.
2. het beëindigen en beëindigend houden van het huisvesten van: meer dan 1 persoon per kamer in het pand [adres] en meer dan 95 bewoners in het pand [adres] .
3. het beëindigen en beëindigd houden van het gebruik van het pand [adres] ten behoeve van hotel/pension.
4a. het treffen van voorzieningen zoals in de gebreken lijst aangegeven.
4b. het in stand houden van de voorzieningen die zien op tijdige alarmering, t.w. de rookmelders.
4. Op 20 november 2019 heeft eiseres verzocht om opheffing van de lasten onder dwangsom die in de handhavingsbesluiten van 6 oktober 2016 en 3 januari 2017 aan eiseres zijn opgelegd.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – voor zover van belang – zijn primaire besluit gehandhaafd. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om opheffing van de lasten onder dwangsom deels ingewilligd en deels afgewezen. Verweerder heeft de in het handhavingsbesluit van 3 januari 2017 opgenomen lasten 1, 3 en 4a ingetrokken. Ten aanzien van alle in het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016 opgenomen lasten en de overige in het handhavingsbesluit van 3 januari 2017 opgenomen lasten (2 en 4b) heeft verweerder het verzoek van eiseres om opheffing afgewezen.
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er sprake is van een sterk verminderd naleefgedrag bij eiseres. Dit blijkt volgens verweerder uit het feit dat aan eiseres voorafgaande aan de lasten op 6 oktober 2016 en 3 januari 2017 reeds een reeks aan eerdere handhavingsbesluiten zijn opgelegd ten aanzien van het pand en andere panden van eiseres. Verder blijkt dit volgens verweerder uit het feit dat op 11 maart 2020 opnieuw een last onder dwangsom aan eiseres is opgelegd met betrekking tot het niet voldoen aan (brand)veiligheidseisen (controle brandslanghaspels). Ook blijkt dit volgens verweerder uit het feit dat op 2 mei 2018, 30 januari 2019 en 20 februari 2020 controles zijn uitgevoerd, waarbij is geconstateerd dat een bewoner een rookmelder had verwijderd, dat er een brandwerende deur was verwijderd, en dat fietsen in de vluchtweg stonden. Verweerder verwijst daartoe naar een proces-verbaal van de controle op 20 februari 2020 en naar foto’s van de controles op 2 mei 2018 en 20 februari 2020. Verweerder verwijst ook naar het feit dat in de gebruiksmelding van verweerder meer dan het maximum aantal toegestane bewoners staan opgenomen. Verweerder verwijst tot slot naar de stelling van eiseres dat ondanks haar inspanningen niet valt uit te sluiten dat huurders op enig moment feitelijk gezamenlijk 1 kamer zullen gaan bewonen, terwijl het volgens verweerder de verantwoordelijkheid van eiseres is om te zorgen dat er te allen tijde wordt voldaan aan de toepasselijke voorwaarden. Nakoming van de lasten acht verweerder van groot belang omdat deze zien op de brandveiligheid en het veilig gebruik van het pand. Dit te meer vanwege het grote aantal personen dat in het pand woont en de gevaarzetting die van de overtredingen uitgaat. Verweerder acht het gezien dit alles noodzakelijk dat de financiële prikkel om eiseres te bewegen de wet- en regelgeving na te blijven komen in de toekomst blijft bestaan.
De zorgvuldigheid en motivering van de besluitvorming
7. Eiseres voert aan dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat aan het bestreden besluit een proces-verbaal van de controle van 20 februari 2020 ten grondslag is gelegd waarvan eiseres het bestaan tijdens de bezwaarprocedure niet wist. Eiseres was toen slechts bekend met het proces-verbaal van de controle van 20 februari 2020 met betrekking tot de brandslanghaspels. Eiseres was niet bekend met het tweede proces-verbaal dat van dezelfde controle op 20 februari 2020 is opgemaakt, maar dat op andere onderwerpen dan de brandslanghaspels betrekking heeft, en dat door verweerder in dit geding is gebracht. Hierdoor heeft eiseres tijdens de bezwaarprocedure niet op dit tweede proces-verbaal kunnen reageren. Volgens eiseres is dit een gebrek dat niet gepasseerd kan worden. Dit te meer nu eiseres ook pas bij het bestreden besluit bekend is geraakt met de foto’s van de controles op 2 mei 2018 en 20 februari 2020 en ook daar dus niet eerder op heeft kunnen reageren.
8. Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat hij in de veronderstelling was dat eiseres bij het primaire besluit over beide processen-verbaal met betrekking tot de controle op 20 februari 2020 beschikte. Het tweede proces-verbaal is in het kader van de bezwaarprocedure wel ter inzage gelegd. Bij de uitnodiging voor de hoorzitting heeft verweerder aangegeven dat het proces-verbaal door eiseres ingezien kon worden. Volgens verweerder had eiseres dus op de hoogte kunnen zijn van het feit dat er twee processen-verbaal zijn opgemaakt van de controle en van het tweede proces-verbaal kennis kunnen nemen.
9. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen. Van de controle op 20 februari 2020 zijn twee processen-verbaal opgemaakt. Eén proces-verbaal gaat specifiek over het niet tijdig keuren van de brandslanghaspels in het pand en één proces-verbaal gaat over de overige onderwerpen van de controle op 12 februari 2020. Verweerder heeft aan eiseres slechts dat eerste proces-verbaal verstrekt, waardoor eiseres in het kader van de bezwaarprocedure niet op het tweede proces-verbaal heeft kunnen reageren. Feit dat verweerder op de zitting heeft toegelicht dat hij in de veronderstelling was dat allebei de processen-verbaal aan eiseres bij het primaire besluit waren verstrekt en dat het tweede proces-verbaal in bezwaar ter inzage heeft gelegen, maakt dat niet anders. Dat de foto’s van de controles op 2 mei 2018 en 20 februari 2020 pas bij het bestreden besluit aan eiseres bekend zijn gemaakt, is door verweerder niet weersproken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de besluitvorming van verweerder gebrekkig is. De beroepsgrond slaagt.
10. De rechtbank is echter van oordeel dat voornoemd gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd kan worden. Eiseres is in het kader van deze procedure bekend geworden met het tweede proces-verbaal, en bij het bestreden besluit met de foto’s. Eiseres heeft derhalve in deze procedure de mogelijkheid gehad om daarop te reageren.
De opheffing van de lasten
11. Eiseres voert aan dat verweerder het verzoek tot opheffing van de lasten ten onrechte gedeeltelijk heeft afgewezen. De huidige situatie geeft geen aanleiding meer om de lasten te handhaven. Er is geen sprake van slecht nalevingsgedrag. Eiseres spant zich erg in om aan alle wet- en regelgeving te voldoen. Eiseres controleert wekelijks het pand en stuurt nieuwsbrieven uit naar alle huurders over het gebruik en het onderhoud van het pand. Na de oplegging van de lasten onder dwangsom zijn er geen dwangsommen verbeurd. Ook zijn er geen overtredingen meer geconstateerd, behoudens de overtreding in 2020 met betrekking tot het ontbreken van twee keuringsstickers op de brandslanghaspels waarvoor een last onder dwangsom is opgelegd. Uit het tweede proces-verbaal van de controle op 20 februari 2020 en uit de foto’s van de controles op 2 mei 2018 en 20 februari 2020 blijkt niet dat dit anders is. Daaruit blijkt slechts dat een fiets op die twee data een klein beetje uitstak, maar dat er nog ruimte genoeg was om de vluchtroute te kunnen gebruiken. Voor wat betreft de brandwerende deur en de brandmelder die de bewoner kort voor de controle op 20 februari 2020 weg hadden gehaald, geldt dat dit eiseres niet kan worden verweten. Eiseres kan (ondanks dat zij wekelijks controleert) niet voorkomen dat huurders soms iets verplaatsen of weghalen. Dat eiseres het niet kan worden verweten, blijkt ook uit het feit dat verweerder niet is overgaan tot verbeuring van de dwangsommen. Er zijn verder geen concrete aanwijzingen dat er risico is op herhaling. Dit terwijl dat wel is vereist gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).De lasten moeten bovendien worden opgeheven, omdat de lasten mogelijk herfinancieringsmogelijkheden voor eiseres belemmeren. Eiseres wordt hierdoor onevenredig hard geraakt door handhaving van de lasten.
12. Op grond van artikel 5:34, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.
13. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling verplicht artikel 5:34, tweede lid, van de Awb verweerder er niet toe om een last onder dwangsom in te trekken wanneer de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd, maar is sprake van een bevoegdheid.
14. Bij de beslissing of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een last onder dwangsom op te heffen, komt verweerder beslissingsruimte toe, wat tot gevolg heeft dat de bestuursrechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
15. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er gedurende het jaar na het opleggen van de lasten geen overtreding is geconstateerd en geen dwangsom is verbeurd. Dat betekent dat verweerder in beginsel bevoegd is de last op te heffen.
De last onder 4b van het handhavingsbesluit van 3 januari 2017
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen om de last onder 4b van het handhavingsbesluit van 3 januari 2017, die ziet op het in stand houden van de voorzieningen die zien op tijdige alarmering, te weten de rookmelders, niet op te heffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gezien het gestelde in overweging 6 voldoende gemotiveerd dat sprake is van overtredingen die verband houden met de brandveiligheid. Uit het eerste proces-verbaal van de controle van 20 februari 2020 blijkt dat brandslanghaspels niet tijdig door eiseres zijn gecontroleerd. Uit het tweede proces-verbaal van de controle op 20 februari 2020 blijkt dat er tijdens de controle een rookmelder los hing en dat een brandwerende deur was verwijderd. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat er groot belang gehecht moet worden aan de nakoming van de lasten omdat deze zien op de brandveiligheid en het veilig gebruik van het pand, en vanwege het grote aantal personen dat in het pand woont en de gevaarzetting die van de overtredingen uitgaat. De stelling van eiseres dat er op wekelijkse basis controles in het pand plaatsvinden en dat desondanks niet voorkomen kan worden dat bewoners soms dit soort dingen doen, maakt het voorgaande niet anders. Eiseres heeft met de door haar overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze controles ook daadwerkelijk wekelijks in het pand plaatsvinden/hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat, zoals verweerder terecht heeft gesteld, het uitgangspunt is dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is om dit soort dingen te voorkomen. De beroepsgrond van eiseres slaagt in zoverre niet.
De lasten onder b en c van het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016 en de last onder 2 van het handhavingsbesluit van 3 januari 2017
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de lasten onder b en c van het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016, die zien op het gangbaar maken en houden van vluchtwegen en het (laten) verwijderen en verwijderd (laten) houden van obstakels en objecten die de vluchtroute belemmeren, en de last onder 2 van het handhavingsbesluit van 3 januari 2017, die ziet op het beëindigen en beëindigd houden van de huisvesting van meer dan 1 persoon per kamer en meer dan 95 personen in het pand, niet worden opgeheven.
18. Verweerder heeft voor wat betreft het besluit om deze lasten niet op te heffen verwezen naar het slechte nalevingsgedrag van eiseres in het verleden, en het feit dat er meerdere lasten voorafgaande aan de onderhavige lasten aan eiseres zijn opgelegd. Verweerder heeft dit met betrekking tot de handhaving van de specifieke lasten echter niet concreet gemaakt en niet onderbouwd. Het feit dat verweerder in het verweerschrift en op de zitting nog heeft gewezen op het feit dat er ook handhavend is opgetreden ten aanzien van privé-panden van de directeur van eiseres leidt niet tot een ander oordeel.
19. Verweerder heeft voor de lasten die verband houden met de vluchtroutes verder verwezen naar het tweede proces-verbaal van de controle van 20 februari 2020 en de foto’s van de controles van 2 mei 2018 en 20 februari 2020. Op de zitting heeft verweerder uitgelegd dat op de foto’s is te zien dat de fietsen niet strak tegen de muur geparkeerd zijn, waardoor zij iets uitsteken en de vluchtroute belemmeren. Verweerder heeft zich op de zitting verder ten aanzien van de foto van de controle van 2 mei 2018 eerst op het standpunt gesteld dat daarmee sprake was van een overtreding, maar heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de foto getuigt van een onwenselijke situatie, maar niet van een overtreding. Verweerder heeft zich op de zitting ten aanzien van de foto’s van 20 februari 2020 desgevraagd op het standpunt gesteld dat daarop wel een overtreding te zien is. Verweerder heeft echter niet uit kunnen leggen hoe de vluchtroute precies loopt en waarom deze belemmerd wordt. In het proces-verbaal staat dit evenmin vermeld. Verweerder heeft ten aanzien van geen van deze beide situaties de dwangsom verbeurd verklaard.
20. Verweerder heeft voor wat betreft de instandhouding van de last die verband houdt met het aantal mensen in het pand slechts verwezen naar de gebruiksmelding van eiseres, die aan de oplegging van de last ten grondslag heeft gelegen. Ook heeft verweerder verwezen naar de stelling van eiseres dat het ondanks haar inspanningen niet valt uit te sluiten dat huurders op enig moment feitelijk gezamenlijk 1 kamer zullen gaan bewonen. Na oplegging van deze last is echter niet meer gebleken van een overtreding.
21. De rechtbank is gezien dit alles van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de lasten niet ingetrokken kunnen worden. De rechtbank is dit eens te meer van oordeel vanwege het feit dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres sinds de oplegging van deze lasten, voor geen van deze lasten de dwangsom heeft verbeurd. Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018.De beroepsgrond van eiseres slaagt in zoverre.
De last onder a van het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016
22. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder de last die betrekking heeft op het opheffen van de brandonveilige gebruikerssituatie ten onrechte niet heeft ingetrokken. Volgens eiseres zag de last op het opheffen en niet op het opgeheven houden van de overtreding. Daarom is de last dus reeds uitgewerkt.
23. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat deze last met het primaire besluit al is ingetrokken. Het primaire besluit is echter niet duidelijk op dit punt. Daarbij komt dat deze stelling van verweerder tegenstrijdig is met wat verweerder in het bestreden besluit heeft bepaald en in het verweerschrift heeft herhaald. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eiseres en ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat deze last is ingetrokken.
24. Zoals hiervoor in overweging 9 is geoordeeld heeft verweerder het bestreden besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, omdat het tweede proces-verbaal van de controle op 20 februari 2020 en de foto’s van de controles op 2 mei 2018 en 20 februari 2020 te laat aan eiseres zijn verstrekt.
25. Zoals hiervoor in overweging 17 is geoordeeld is het besluit van verweerder voor zover dit ziet op instandhouding van de lasten onder b en c van het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016 en de last onder 2 van het handhavingsbesluit van 3 januari 2017 onvoldoende gemotiveerd.
26. Zoals hiervoor in overweging 23 is geoordeeld, voorziet de rechtbank zelf in de zaak door te bepalen dat in het bestreden besluit de last onder a van het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016 is ingetrokken.
27. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven voor het overige in stand.
28. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit in stand te laten of (anders dan voor wat betreft de intrekking van last a van het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016) zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit nemen over de lasten onder b en c van het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016 en de last onder 2 van het handhavingsbesluit van 3 januari 2017. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken.
29. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
30. Omdat het beroep gegrond is, wordt verweerder veroordeeld om de proceskosten die eiseres heeft gemaakt te vergoeden. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.
Wat betekent deze uitspraak voor partijen?
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom hij de last onder 4b in het handhavingsbesluit van 3 januari 2017 in stand heeft willen houden.
Last a van het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016 wordt met deze uitspraak ingetrokken.
De lasten onder b en c van het handhavingsbesluit van 6 oktober 2016 en de last onder 2 van het handhavingsbesluit van 3 januari 2017 blijven
voorlopigook in stand, totdat verweerder hierover een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen. Verweerder moet zich opnieuw beraden op instandhouding van deze lasten en beter motiveren waarom hij instandhouding van deze lasten passend vindt.