ECLI:NL:RBMNE:2021:3610

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
9134465
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Provisionele vordering tot medewerking aan medehuurderschap en voorlopig huurrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een provisionele vordering. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. C. Waanders, verzocht de kantonrechter om de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. S. Vermeulen, te veroordelen tot medewerking aan het verkrijgen van medehuurderschap van de woning waar zij samen met de gedaagde heeft gewoond. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van twee minderjarige kinderen. De eiseres heeft de woning in januari 2021 verlaten en woont momenteel bij haar oudste zoon. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat het in het belang van de kinderen is dat zij in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven.

De kantonrechter heeft overwogen dat de eiseres recht heeft op medehuurderschap op basis van artikel 7:267 BW, mits de gedaagde meewerkt. De rechter heeft geconcludeerd dat de gedaagde niet op een bewuste keuze heeft gehandeld door de eiseres niet als medehuurder op de huurovereenkomst te vermelden. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan het verkrijgen van medehuurderschap voor de eiseres. De vordering van de eiseres om voorlopig in de woning te blijven en de gedaagde te veroordelen de woning te verlaten, is afgewezen, omdat de belangen van de gedaagde op dit moment zwaarder wegen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9134465 UC EXPL 21-2797 MvdH/40201 (provisionele vordering)
Vonnis van 16 juli 2021
inzake
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C. Waanders,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S. Vermeulen.

1.De procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de brief van 1 juli 2021 met producties van de zijde van [gedaagde]
  • de brief van 2 juli 2021 met producties van de zijde van [eiseres]
  • de mondelinge behandeling op 2 juli 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Zij zijn de ouders van de kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2004 in [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2007 in [geboorteplaats] .
2.3.
Op 28 januari 1997 is een huurovereenkomst gesloten tussen [gedaagde] en woningbouwvereniging De Seyster Veste ten aanzien van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] in [woonplaats] (hierna: de woning).
2.4.
Partijen woonden van enig moment in 2003 tot januari 2021 samen in de woning.
2.5.
[eiseres] heeft de woning in januari 2021 met de kinderen verlaten. Zij is met de kinderen ingetrokken bij haar zoon uit een vorige relatie in zijn huurwoning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 3] - [nummeraanduiding 4] in [woonplaats] .
2.6.
[eiseres] verzoekt de kantonrechter nu bij provisionele vordering om [gedaagde] te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan het verkrijgen van medehuurderschap in de zin van artikel 7:267 BW van de woning en om na acceptatie van de verhuurder van [eiseres] als medehuurster het voorlopig huurrecht van de woning aan haar toe te kennen.

3.De beoordeling

(Spoedeisend) belang

3.1.
Een van de minimumvereisten voor de ontvankelijkheid van de vordering om voorlopige voorzieningen te treffen is dat de eiser belang bij de vordering heeft. Concreet betekent dit dat vast moet staan dat van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak afwacht. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] dit in deze procedure voldoende aannemelijk heeft gemaakt en zal haar vordering om die reden inhoudelijk behandelen.
Verkrijgen van medehuurderschap
3.2.
Op grond van artikel 7:267 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan degene die in woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft, medehuurder van die woonruimte worden door met de huurder een gezamenlijk verzoek daartoe te doen bij de verhuurder. [eiseres] kan het medehuurderschap dan ook alleen verkrijgen met medewerking van [gedaagde] .
3.3.
Gelet op de stellingen van partijen, ziet de kantonrechter voorshands geen aanleiding om aan te nemen dat de verhuurder [eiseres] niet als medehuurder zou accepteren. Vast staat dat partijen ongeveer achttien jaar samen in de woning hebben gewoond en daar een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Weliswaar woont [eiseres] op dit moment niet in het huis, maar een verzoek tot medehuurderschap kan ook nog na het eindigen van de samenwoning worden gedaan, mits het zo spoedig na die beëindiging is gedaan als in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kan worden gevergd (zie HR 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2193). Het enkele feit dat partijen hun samenleving recent hebben verbroken en mogelijk op dit moment geen gemeenschappelijke huishouding meer voeren, hoeft dus niet aan de toekenning van het medehuurderschap in de weg te staan. Verder is niet gesteld of gebleken dat [eiseres] de huur voor de woning niet zou kunnen voldoen.
3.4.
De vraag die moet worden beantwoord is of van [gedaagde] verwacht mag worden dat hij eraan meewerkt dat [eiseres] de status van medehuurder krijgt. De kantonrechter acht daarvoor het navolgende van belang.
3.5.
Niet ter discussie staat dat partijen in 2003 samen in de woning zijn getrokken en daar samen een gezin hebben gesticht. Geen van partijen stelt dat zij er een bepaalde bedoeling mee hebben gehad dat alleen [gedaagde] als huurder op de huurovereenkomst is vermeld. De woning werd op het moment van samenwonen al gehuurd door [gedaagde] . [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij er tot medio mei 2020 nooit bij heeft stilgestaan dat zij geen medehuurder is geworden van de woning. Uit WhatsApp-correspondentie van 14 mei 2020 volgt dat [gedaagde] op dat moment aan [eiseres] heeft toegezegd dat hij haar medehuurderschap bij de woningbouw zou regelen, maar dat er eerst een aantal papieren in orde moesten worden gemaakt. Dit laatste is kennelijk niet gebeurd of niet gelukt. In deze situatie kan naar het oordeel van de kantonrechter worden aangenomen dat de omstandigheid dat [gedaagde] huurder is geworden en niet [eiseres] , niet op een bewuste keuze van partijen berust. De strekking van de regeling van artikel 7:267 BW is om de belangen van de samenwoner te beschermen
ten opzichte van de verhuurderen niet om de rechtspositie van de samenwonenden onderling te bepalen.
3.6.
Daarnaast is van belang dat het antwoord op de vraag aan wie van partijen in hun onderlinge verhouding het huurrecht toekomt afhankelijk is van de inhoud van de tussen hen bestaande rechtsverhouding. Nu partijen hun onderlinge rechtsverhouding niet hebben geregeld, gaat de kantonrechter er voorshands van uit dat het huurrecht in hun onderlinge verhouding aan partijen gezamenlijk toekomt en dat partijen in beginsel gelijke rechten hebben met betrekking tot de woning. Een belangenafweging zal dus beslissend zijn voor het antwoord op de vraag aan wie van partijen bij uitsluiting het recht op voortgezet gebruik van de woning toekomt, nu verdere samenwoning niet meer mogelijk is.
3.7.
Verder staat voor de kantonrechter vast dat (ook) [eiseres] er belang bij heeft om terug te kunnen keren in de woning. Zij draagt op dit moment de zorg voor de kinderen en het is in het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te kunnen blijven. Voor dit moment staat, gelet op de bevindingen van Samen Veilig Midden Nederland en de beschikking van de familierechter van 25 juni 2021, vast dat de kinderen niet bij [gedaagde] in de woning kunnen intrekken. Daarnaast is het in het belang van de dochter om in de woning te kunnen blijven wonen, omdat zij kampt met een angst- en dwangstoornis en het definitief verlaten van de woning zou kunnen leiden tot een toename van haar klachten. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat [eiseres] geen mogelijkheden heeft om op korte termijn een andere woning voor haar en haar kinderen te vinden in de buurt van [woonplaats] . Zij heeft nu weliswaar onderdak kunnen vinden bij het gezin van haar oudste zoon, maar dit is geen blijvende oplossing. [eiseres] heeft er dus belang bij om in de woning te kunnen blijven wonen en heeft er dus ook belang bij om als medehuurder te worden aangemerkt.
3.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan onder de hiervoor genoemde omstandigheden van [gedaagde] gevraagd worden dat hij meewerkt aan het aanvragen van het medehuurderschap voor [eiseres] . Door dit niet te doen handelt [gedaagde] in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. Aannemelijk is dat die onrechtmatige gedraging aan hem is toe te rekenen en er bestaat voldoende causaal verband tussen zijn gedraging en het nadeel dat [eiseres] daardoor lijdt. De kantonrechter zal [gedaagde] daarom veroordelen mee te werken aan het verkrijgen van het medehuurderschap zoals door [eiseres] is gevorderd.
3.9.
[eiseres] heeft daarnaast gevorderd dat zij voorlopig in het huis mag blijven wonen en [gedaagde] het huis moet verlaten. Hiervoor onder 3.7 heeft de kantonrechter overwogen welke belangen de vrouw daarbij heeft. Daartegenover staat het belang van [gedaagde] om in de woning te kunnen blijven. Gelet op zijn verslavingsproblematiek heeft [gedaagde] voor dit moment belang bij een stabiele woonsituatie en is het niet aannemelijk dat hij op korte termijn elders een stabiele plek kan vinden. De kantonrechter is voor dit moment van oordeel dat de belangen van [gedaagde] bij het voorlopig gebruik van de woning dienen te prevaleren boven het belang van [eiseres] en de kinderen omdat zij voorlopig nog in de woning van de oudste zoon van [eiseres] kunnen blijven. In de hoofdzaak kan die belangenafweging overigens anders uitvallen. Gelet daarop ligt het voor de hand dat partijen op korte termijn op zoek gaan naar meer permanente alternatieven om te kunnen wonen, waarbij uiteraard nadrukkelijk rekening moet worden gehouden met de belangen van de kinderen, die gebaat zijn bij een stabiele, vertrouwde woonomgeving.
3.10.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de provisionele vordering van [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen de woning te verlaten, afwijzen.
3.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan het verkrijgen van medehuurderschap in de zin van artikel 7:267 BW voor [eiseres] met betrekking tot de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] te ( [postcode] ) [woonplaats] bij de verhuurder, bij het uitblijven waarvan dit vonnis als medewerking van [gedaagde] dient te worden aangemerkt;
4.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
4.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2021.