In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een provisionele vordering. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. C. Waanders, verzocht de kantonrechter om de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. S. Vermeulen, te veroordelen tot medewerking aan het verkrijgen van medehuurderschap van de woning waar zij samen met de gedaagde heeft gewoond. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van twee minderjarige kinderen. De eiseres heeft de woning in januari 2021 verlaten en woont momenteel bij haar oudste zoon. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat het in het belang van de kinderen is dat zij in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven.
De kantonrechter heeft overwogen dat de eiseres recht heeft op medehuurderschap op basis van artikel 7:267 BW, mits de gedaagde meewerkt. De rechter heeft geconcludeerd dat de gedaagde niet op een bewuste keuze heeft gehandeld door de eiseres niet als medehuurder op de huurovereenkomst te vermelden. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan het verkrijgen van medehuurderschap voor de eiseres. De vordering van de eiseres om voorlopig in de woning te blijven en de gedaagde te veroordelen de woning te verlaten, is afgewezen, omdat de belangen van de gedaagde op dit moment zwaarder wegen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.