ECLI:NL:RBMNE:2021:3572

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/3070 en UTR 20/3139
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor beveiligingswerkzaamheden afgewezen op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiser tegen besluiten van de korpschef van politie. Eiser had toestemming gevraagd voor beveiligingswerkzaamheden, maar deze was afgewezen op grond van zijn vermeende onbetrouwbaarheid, aangezien hij als verdachte was aangemerkt in een zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in redelijkheid kon concluderen dat eiser niet voldeed aan de vereisten van betrouwbaarheid en integriteit die in de beveiligingsbranche gelden. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr), waarin is vastgelegd dat toestemming kan worden geweigerd indien er sprake is van veroordelingen of andere relevante feiten die de betrouwbaarheid van de aanvrager in twijfel trekken. Eiser heeft betoogd dat hij onschuldig is en dat het onderzoek ondeugdelijk was, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank oordeelde dat de korpschef voldoende bewijs had om te stellen dat eiser een serieuze verdenking van zware mishandeling op zijn naam had staan, wat zijn betrouwbaarheid in gevaar bracht. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/3070 en UTR 20/3139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. de Haan),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J. Hamstra).

Procesverloop

In het besluit van 12 mei 2020 (primair besluit I) heeft verweerder het door [bedrijf 1] te [vestigingsplaats 1] ingediende verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) ten behoeve van eiser afgewezen.
In het besluit van 15 juli 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer UTR 20/3070.
In het besluit van 14 mei 2020 (primair besluit II) heeft verweerder het door [bedrijf 2] te [vestigingsplaats 2] ingediende verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) ten behoeve van eiser afgewezen.
In het besluit van 11 augustus 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer UTR 20/3139.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 30 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ten behoeve van eiser is door twee potentiële werkgevers toestemming gevraagd voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. Deze toestemming is onthouden, omdat eiser naar het oordeel van verweerder niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk [1] . Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser als verdachte is aangemerkt ter zake van zware mishandeling.
2. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [2] , overweegt de rechtbank dat verweerder beoordelingsruimte toekomt bij de beantwoording van de vraag of eiser voldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten, dan wel voldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Voorts mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn [3] .
3. Verweerder heeft de aan hem toekomende beoordelingsruimte ingevuld in de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr). In paragraaf 3.3 van de Bpbr is neergelegd dat verweerder de toestemming om als beveiliger te werken niet zal verlenen indien bij het onderzoek van de betrouwbaarheid blijkt van a) veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken, of b) andere omtrent de aanvrager bekende feiten. Verweerder heeft zijn beslissing dat eiser niet over de vereiste betrouwbaarheid beschikt in het bestreden besluit gebaseerd op het onder b bepaalde.
4. In paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Bpbr is nader uitgewerkt dat de toestemming kan worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent de betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat hij of zij onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Daarvan zal met name sprake zijn indien iemand er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook tegen iemand opgemaakte processen-verbaal kunnen ertoe leiden dat hij of zij niet voldoende betrouwbaar wordt geacht. Daarbij is van belang dat tegen deze persoon nog altijd een serieuze verdenking bestaat. In de rechtspraak is de invulling die in paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Bpbr aan de term ‘betrouwbaarheid’ wordt gegeven, niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist geacht [4] .
5. Eiser voert aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Hij was juist het slachtoffer. Ter onderbouwing van zijn relaas verwijst hij naar foto’s van de verwondingen die hij heeft opgelopen, naar de verklaring van zijn huisarts en naar verklaringen van buren die zijn versie van het gebeurde onderschrijven. Verder is de verklaring van zijn echtgenote ten onrechte betrokken in de overwegingen. Deze verklaring heeft zij ingetrokken en zij heeft zich beroepen op haar verschoningsrecht.
Ook is ten onrechte waarde gehecht aan de verklaring van een buurvrouw van nummer [nummer] . Deze buurvrouw had maar beperkt zicht op het incident en bovendien werd het al donker.
6. De rechtbank stelt voorop dat eiser niet gevolgd wordt in zijn betoog dat het (strafrechtelijk) onderzoek ondeugdelijk en onzorgvuldig is geweest. Het dossier bevat daarvoor geen aanwijzingen. Eiser heeft verder veel naar voren gebracht over wat er aan het incident is voorafgegaan. Het is de rechtbank duidelijk dat er om allerlei redenen grote onenigheid bestond tussen eiser en zijn zwager, maar dat is voor de beoordeling van deze zaken niet relevant, zodat de rechtbank daar verder niet op in gaat.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers betrouwbaarheid niet boven iedere twijfel is verheven. Verweerder heeft hieraan de aangifte van mishandeling door eisers zwager (de broer van zijn echtgenote) en het proces-verbaal van bevindingen ten grondslag mogen leggen. Hieruit blijkt voldoende aannemelijk dat eiser zijn zwager heeft aangevallen, op meerdere plekken in het gezicht heeft gekrabd en terwijl hij buiten op de grond lag met een kandelaar in zijn gezicht heeft geslagen. Het geconstateerde letsel bij de zwager van eiser komt hiermee overeen en het is plausibel dat het letsel is ontstaan op de wijze zoals door de zwager is verklaard. Ook heeft verweerder de verklaring van de echtgenote van eiser aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen, ook al heeft zij zich in het strafrechtelijk onderzoek na het afleggen van haar verklaring, beroepen op haar verschoningsrecht. Dat maakt namelijk niet dat de verklaring in het kader van deze bestuursrechtelijke procedure buiten beschouwing moet blijven. De echtgenote heeft verklaard dat zij, gelet op het letsel van haar broer, vermoedt dat hij door haar echtgenoot is geslagen met de kandelaar. Verklaringen van buurtbewoners die getuige waren van het incident bevestigen de lezing van het incident door de zwager. Dat één van deze getuigen ook heeft verklaard dat hij eiser op de grond zag liggen tijdens het gevecht met zijn zwager bovenop hem, maakt niet dat eisers versie van het gebeurde moet worden gevolgd. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt kunnen stellen dat het mogelijk is dat eiser tijdens het gevecht op enig moment onder zijn zwager terecht is gekomen. In ieder geval volgt hieruit niet dat eiser door zijn zwager is aangevallen en dat de zwager eiser met de kandelaar heeft geslagen.
8. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat tegen eiser een serieuze verdenking bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Daarmee heeft eiser er blijk van gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. De omstandigheden dat de aangifte van de zwager niet tot een strafrechtelijke vervolging heeft geleid en dat eiser voorafgaand aan het incident een blanco strafblad had, maken dit niet anders. Benadrukt wordt dat de beoordeling van de feiten door de strafrechter volgens andere criteria en in een strafrechtelijke kader geschiedt.
9. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2950
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2447
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2950