ECLI:NL:RBMNE:2021:3491

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/1498
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve subsidievaststelling op grond van NOW 1.0 en de gevolgen van loonsomdaling

In deze zaak heeft eiseres, als gevolg van de coronamaatregelen, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 1.0). Eiseres verwachtte een omzetverlies van 50% en ontving een voorschot van € 48.008,-. Echter, na definitieve berekening door verweerder, werd vastgesteld dat eiseres een te hoog voorschot had ontvangen en moest zij € 19.770,- terugbetalen. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de berekening van verweerder correct was. De rechtbank oordeelde dat de NOW-regeling geen ruimte biedt voor maatwerk en dat de loonsom van januari 2020 als uitgangspunt moet dienen voor de berekening van de subsidie. Eiseres voerde aan dat de berekening onjuist was en dat er maatwerk geboden moest worden, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op € 18.636,- terecht was en dat eiseres geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C. Steijgerwalt),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Als gevolg van de coronamaatregelen heeft eiseres op 7 april 2020 bij verweerder een
aanvraag gedaan voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke noodmaatregel
overbrugging voor behoud van werkgelegenheid van 31 maart 2020 (NOW 1.0). Eiseres
heeft op het aanvraagformulier ingevuld dat zij vanaf 1 maart 2020 een omzetverlies
verwacht van 50%.
In het besluit van 10 april 2020 heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming van
€ 48.008,- toegekend, waarvan een bedrag van € 38.406,- als voorschot is betaald.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres van 16 december 2020 heeft verweerder de
tegemoetkoming definitief berekend. Volgens verweerder heeft eiseres een hoger voorschot
aan tegemoetkoming ontvangen dan nu definitief is vastgesteld. Dit heeft geleid tot het
primaire besluit van 21 januari 2021, waarbij verweerder heeft beslist dat eiseres een bedrag
van € 19.770,- moet terugbetalen.
Eiseres is het daar niet mee eens heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van
25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
Het beroep is op de zitting van 9 juni 2021 via Skype behandeld. Namens eiseres is de directeur [directeur] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich voor de zitting afgemeld.

Het geschil

1. Het gaat in deze zaak om de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW 1.0. Dit betreft dus de subsidievaststelling.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de berekening van de definitieve vaststelling correct is. Daarbij stelt verweerder dat het de bedoeling van de NOW-regeling is dat de loonsom zoveel mogelijk gelijk blijft in de periode waarover de werkgever de tegemoetkoming ontvangt. Als de loonsom toch lager is geworden, dan heeft dit gevolgen voor de definitieve tegemoetkoming. Volgens verweerder maakt het daarbij niet uit wat de reden van de lagere loonsom is. In het geval van eiseres is de loonsom over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020 lager uitgevallen dan de loonsom over januari 2020 op basis waarvan het voorschot is verleend. Daarnaast blijkt dat het daadwerkelijke omzetverlies 30% bedraagt in plaats van het verwachte omzetverlies van 50%. Bij het vaststellen van het voorschot is volgens verweerder dus uitgegaan van een te hoge loonsom en van een te hoog omzetverlies. Dat betekent dat de tegemoetkoming wordt verlaagd met het verschil tussen deze bedragen.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Tijdens de zitting heeft eiseres aangevoerd dat de berekening van verweerder onjuist is. Verder stelt eiseres dat ook al ontbreekt een hardheidsclausule in de NOW-regeling, er toch maatwerk moet worden geboden. Volgens eiseres is het bestreden besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, rechtsgelijkheid en het rechtszekerheidsbeginsel. De nadelige gevolgen van het bestreden besluit zijn onevenredig in verhouding tot het doel van het besluit. Hieronder gaat de rechtbank verder in op de gronden.

Beoordeling van de zaak

Ten aanzien van de berekening van de subsidievaststelling
4. Eiseres stelt dat ruim voor de coronacrisis een werknemer op eigen initiatief uit dienst is getreden. Bij de voorschotverlening is toen wel de loonsom betrokken van die werknemer. Bij de aanvraag om een voorschot was het nog niet bekend dat er getoetst zou gaan worden aan de loonsom van januari 2020. Op het aanvraagformulier werden deze gegevens ook niet gevraagd. Verweerder is dat zelf achteraf gaan invullen. Verweerder gaat dus uit van de loonsom van januari 2020, terwijl uitgegaan moet worden van de loonsom van maart tot en met mei 2020. In de rekenwijze van verweerder zit een punitieve sanctie in en dat kan volgens eiseres echt niet de bedoeling zijn. Eiseres verwijst naar haar eigen berekening in het bezwaarschrift zoals die volgens haar in deze zaak toegepast had moeten worden.
5. De rechtbank stelt voorop dat het relevant wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. Niet in geschil is dat de loonsom over januari 2020 hoger is dan de loonsom over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020. Gelet op de wettelijke bepalingen van de
NOW 1.0 ziet de rechtbank geen aanleiding om eiseres te volgen in haar standpunt dat de berekeningswijze van verweerder onjuist is geweest. Uit het tweede lid van artikel 10 van de NOW 1.0. volgt namelijk dat voor de loonsom uitgegaan moet worden van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020. Dat is dus januari 2020. Verder volgt uit het eerste lid van artikel 7 van de NOW 1.0 dat de hoogte van de subsidie berekend wordt door het percentage van de omzetdaling (constante A) te vermenigvuldigen met de totale loonsom van de werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in januari 2020 (constante B) maal 3. De uitkomst hiervan moet vervolgens vermenigvuldigd worden met 1,3 en 0,9. Dit leidt tot een bedrag van 0,30 x € 82.065,- (loonsom januari 2020 x 3) x 1,3 x 0,9 = € 28.805,-. Verder volgt uit het tweede lid van artikel 7 van de NOW 1.0 dat wanneer de loonsom over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020 (constante C) lager is dan driemaal de totale loonsom over januari 2020 (constante B), zoals bij eiseres het geval is, de subsidie verlaagd wordt met de loonsom over 1 maart tot en met 31 mei 2020. De subsidie van € 28.805,- wordt in dit geval dus verlaagd met (€ 82.065 - € 73.373) x 1,3 x 0,9 = € 10.169,-. Dit leidt tot een definitief bedrag aan subsidie van € 18.636,- (€ 28.805 - € 10.169). Nu eiseres een voorschot heeft ontvangen van € 38.406,-, maar recht heeft op een subsidie van € 18.636,-, moet zij het verschil tussen deze bedragen, namelijk € 19.770,-, terugbetalen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de in het primaire besluit gehanteerde berekening van verweerder correct is. Dit in tegenstelling tot de eigen berekening van eiseres in het bezwaarschrift die niet overeenkomstig de berekeningswijze van de hiervoor genoemde artikelen is. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de stelling van eiseres dat de uitkomst van deze berekeningswijze als een punitieve sanctie voelt, ziet de rechtbank echter geen aanleiding voor het oordeel dat de subsidievaststelling onjuist is berekend. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Ten aanzien van het beroep op maatwerk en de algemene (rechts)beginselen
7. Eiseres voert hierover aan dat de NOW-regeling juist in het leven is geroepen voor werkgevers die als gevolg van corona en overheidsmaatregelen te kampen hebben met een substantieel omzetverlies. Uit artikel 3:4, tweede lid, en artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat verweerder maatwerk moet leveren. Eiseres verwijst in dit verband ook naar de brief aan de Tweede Kamer van 20 januari 2020 (tijdens de zitting heeft eiseres bevestigd dat bedoeld is de brief van 16 januari 2020) en de brief van minister Koolmees van
3 december 2020, waaruit de noodzaak volgt van een betere dienstverlening aan de burgers door het leveren van meer maatwerk ook binnen het raamwerk van de NOW. Dit moet volgens eiseres ook in haar situatie gebeuren.
8. De rechtbank ziet in de door eiseres genoemde brieven geen ruimte voor de door eiseres gestelde maatwerk. De brief van 16 januari 2020 heeft geen betrekking op de NOW-regeling. In de brief van 3 december 2020 van de minister Koolmees staat expliciet de situatie beschreven van de gevolgen van een loonsomdaling die bijvoorbeeld tot stand is gekomen door werknemers die zelf ontslag hebben genomen zoals in het geval van eiseres. Bij een loonsomdaling wordt deze daling in mindering gebracht op de berekende subsidie ten tijde van de verlening. De minister schrijft in deze brief dat hij snapt dat deze korting kan voelen als onrechtvaardig, aangezien de werkgever niet altijd invloed heeft gehad op deze lagere loonsom. Echter hecht de minister er aan te benadrukken dat de NOW voorziet in een subsidie voor het voldoen van de loonkosten. Als er minder loonkosten zijn, dan is het ook redelijk minder subsidie te geven. De rechtbank ziet dus ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel of met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel. De NOW 1.0 is een noodmaatregel waarbij snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. Hierdoor heeft de NOW 1.0 noodgedwongen een generiek karakter en kan er geen maatwerk worden geboden. Dit wordt onderschreven door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 januari 2021. [1] Deze beroepsgrond slaagt dus ook niet.

Conclusie

9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW 1.0 terecht op € 18.636,- heeft berekend. Dit betekent dat eiseres een bedrag van € 19.770,- moet terugbetalen. Eiseres krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft dus de proceskosten die eiseres heeft gemaakt en het griffierecht dat zij heeft betaald, niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de NOW 1.0 is de hoogte van de subsidie de uitkomst van:
A x B x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de constante B*, zoals berekend op grond van artikel 10.
Uit het tweede lid van artikel 7 van de NOW 1.0 volgt dat, indien de loonsom bedoeld onder de constante C lager is dan driemaal de loonsom als bedoeld onder de constante B in het eerste lid, de subsidie verlaagd wordt met:
(B x 3 – C) x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
B voor de constante B, zoals berekend op grond van het eerste lid;
C voor de loonsom over de periode 1 maart tot en met 31 mei 2020, met dien verstande dat het bepaalde onder het eerste lid, constante B, van overeenkomstige toepassing is, waarbij het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538 per aangiftetijdvak van een maand en de gehanteerde aangiftetijdvakken het derde tot en met het vijfde aangiftetijdvak van het jaar 2020 zijn.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de NOW 1.0 is de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening de uitkomst van:
A* x B* x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B* voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538.
Op grond van het tweede lid van artikel 10 wordt voor de loonsom, bedoeld in de omschrijving van de constante B*, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020.
Op grond van artikel 15 van de NOW 1.0 kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt.