In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de beëindiging van bijstand. De zaak betreft verzoeker, die op 17 december 2020 een besluit ontving van de Regionale Sociale Dienst (RDWI) waarin zijn bijstand per 11 december 2020 werd beëindigd. Verzoeker maakte op 17 mei 2021 bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd door de RDWI op 3 juni 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Verzoeker stelde dat hij nooit een afschrift van het besluit had ontvangen, omdat zijn bewindvoerder dit niet had doorgegeven.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de RDWI het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechter stelde vast dat het besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt aan de bewindvoerder van verzoeker, en dat de bezwaartermijn op 18 december 2020 was ingegaan. Het bezwaarschrift was te laat ingediend, en verzoeker had geen goede reden gegeven voor de vertraging. De voorzieningenrechter benadrukte dat de nalatigheid van de bewindvoerder voor rekening en risico van verzoeker kwam.
Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.