ECLI:NL:RBMNE:2021:3485
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerkingen gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De eiser had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2021, waarin zijn bezwaar tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning ongegrond was verklaard. De waarde van de woning was vastgesteld op € 219.000,- per 1 januari 2019, gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De eiser betwistte deze waarde en stelde dat de woning een lagere waarde had van € 175.000,-. Tijdens de zitting op 2 juli 2021, die via Skype for Business plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank weegt daarbij de door de eiser aangevoerde argumenten mee, maar concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van de eiser. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat er betere vergelijkbare referentiewoningen waren en oordeelde dat de heffingsambtenaar de vrijheid had om de referentiewoningen te kiezen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.