In deze zaak heeft eiser op 2 maart 2020 kinderbijslag aangevraagd op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn dochter. Eiser stelde dat zijn dochter sinds 15 januari 2020 niet meer bij haar moeder verbleef. De Sociale Verzekeringsbank (verweerder) kende de kinderbijslag toe, maar stelde de ingangsdatum op het 2e kwartaal van 2020. Eiser was het niet eens met deze ingangsdatum en maakte bezwaar, wat door verweerder ongegrond werd verklaard. De rechtbank diende te beoordelen of eiser recht had op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2020, waarbij de peildatum 1 januari 2020 was. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn dochter op de peildatum bij hem woonde. De rechtbank baseerde zich op de GBA-inschrijving en andere beschikbare informatie, waaruit bleek dat er geen bestendige nieuwe situatie was ontstaan. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, omdat niet kon worden vastgesteld dat de dochter op de peildatum tot het huishouden van eiser behoorde. De uitspraak werd gedaan door mr. S.G.M. van Veen, en de beslissing werd openbaar gemaakt op 26 juli 2021.