ECLI:NL:RBMNE:2021:3438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 1593
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve uitschrijving uit de basisregistratie personen en adresonderzoek door de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde R.V. Tjon, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om haar ambtshalve uit te schrijven uit de basisregistratie personen (brp) met ingang van 18 november 2020, omdat zij volgens verweerder naar een onbekend land was vertrokken. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat verweerder niet de bevoegdheid had om haar uit te schrijven, aangezien zij op dat moment in Nederland verbleef en een aanvraag voor een briefadres had ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op basis van een melding van de ex-partner van eiseres een adresonderzoek heeft gestart. Eiseres had op dat moment geen vast woonadres en verbleef tijdelijk bij vrienden en in opvanginstellingen. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres niet op haar geregistreerde adres woonde en dat er geen nieuw (brief)adres bekend was. De rechtbank benadrukte dat de vereisten voor ambtshalve uitschrijving op het moment van het voornemen tot uitschrijving moesten worden beoordeeld.

Eiseres heeft ook aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen proceskosten heeft vergoed in bezwaar, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. Het besluit om een briefadres toe te kennen was een apart besluit en stond los van het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1593

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: R.V. Tjon),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, verweerder
(gemachtigden: mr. I. van Oort en B. Engel).

Procesverloop

In het besluit van 21 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder met ingang van 18 november 2020 in de basisregistratie personen (brp) opgenomen dat eiseres is vertrokken naar een onbekend land.
In het besluit van 1 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep online op 19 juli 2021 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. Eiseres staat ingeschreven op het adres [adres 1] in [plaats] . Op 2 september 2020 krijgt verweerder een melding dat eiseres daar niet meer woont en start een onderzoek. Naar aanleiding van dat onderzoek komt verweerder tot de conclusie dat eiseres inderdaad niet meer op het adres [adres 1] woont en ook geen nieuw (brief)adres bekend is. Op 18 november 2020 heeft verweerder aan eiseres het voornemen bekend gemaakt om haar in de brp op te nemen als vertrokken naar een onbekend land [1] . Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals omschreven in het procesverloop.
Over welke periode gaat het?
2. Eiseres is met ingang van 18 november 2020 in de brp opgenomen als vertrokken naar een onbekend land. Vanaf 7 december 2020 staat zij weer ingeschreven in de brp. Zoals ter zitting is vastgesteld, gaat deze procedure over de periode van 18 november 2020 tot 7 december 2020.
Waarom is eiseres het niet eens met de registratie?
3. Eiseres voert aan dat verweerder niet de bevoegdheid had om haar op 21 december 2020 uit te schrijven uit de brp. Verweerder was toen al bekend met haar aanvraag om haar met een briefadres in [plaats] in de brp op te nemen. Verweerder wist dus dat eiseres in Nederland verbleef en volgens eiseres mocht verweerder haar daarom niet uitschrijven. Ter onderbouwing verwijst zij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 januari 2010 [2] en de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 26 april 2012 [3] . Verder voert eiseres aan dat zij geen vaste woon- of verblijfplaats had waardoor zij zich niet op een nieuw adres kon inschrijven. Vanwege haar scheiding heeft eiseres haar huis moeten verlaten en verbleef zij tijdelijk bij vrienden en opvanginstellingen. Zij had geen toestemming om zich tijdelijk in te schrijven op de plekken waar zij verbleef. Eiseres vindt het heel hard van verweerder om haar in de brp op te nemen alsof zij is vertrokken naar een onbekend land.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht eiseres in de brp heeft opgenomen als vertrokken naar een onbekend land.
4.1.
Om iemand ambtshalve in de brp op te nemen als vertrokken naar een onbekend land is het een vereiste dat die persoon niet daadwerkelijk woont, en daarom niet in persoon bereikbaar is, op zijn in de brp geregistreerde woonadres. Aan dit vereiste moet zijn voldaan op de dag waarop het voornemen (in dit geval 18 november 2020) tot ambtshalve opneming in de brp van het gegeven van het vertrek uit Nederland wordt bekendgemaakt. Verweerder moet een gedegen onderzoek verrichten om te kijken of aan dit vereiste is voldaan [4] .
4.2.
Naar aanleiding van een melding van de ex-partner van eiseres dat eiseres de woning zou hebben verlaten, is verweerder een adresonderzoek gestart. Volgens de ex-partner verblijft eiseres vermoedelijk in [plaats] . Verweerder heeft eerst Suwinet heeft geraadpleegd en telefonisch contact gehad met een medewerker van de afdeling Geynwijs met de vraag of een nieuw adres of contactgegevens van eiseres bekend waren. Vervolgens heeft verweerder eiseres op 17 september 2020 gemaild en geïnformeerd over het adresonderzoek, gevraagd waar zij woont en verzocht om een adreswijziging binnen vijf dagen te regelen. Eiseres heeft op dezelfde dag per e-mail gereageerd en meegedeeld dat zij inderdaad niet meer op de [adres 1] in [plaats] woont en momenteel bij het Leger des Heils in [plaats] verblijft. Verder vermeldt zij in haar e-mail dat er een briefadres voor haar wordt geregeld en zij het adres opstuurt zodra zij hier meer over weet. Op 21 september 2020 mailt eiseres een adres door van een opvangcentrum in [plaats] . Op 14 oktober 2021 mailt verweerder eiseres met de vraag of zij zich al heeft ingeschreven op het nieuwe adres, omdat dit nog niet in de brp staat geregistreerd. Eiseres mailt terug en zegt dat het adres niet is doorgegeven aan de gemeente en dat zij inmiddels tijdelijk in [plaats] ( [adres 2] ) verblijft, waar zij ook post mag ontvangen. Vervolgens mailt verweerder eiseres en wijst haar op de plicht om aangifte te doen van een nieuw (brief)adres en verzoekt om dit uiterlijk binnen vijf dagen te regelen. Op die dag belt eiseres nog met verweerder, ligt zij haar situatie toe en heeft verweerder met haar de ‘briefadres optie’ besproken. Vervolgens krijgt verweerder geen nadere reactie van eiseres. Verweerder heeft op 18 november 2020 het voornemen bekend gemaakt om eiseres ambtshalve uit de brp te schrijven, waarop verweerder evenmin een reactie van eiseres verkrijgt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat eiseres vanaf 18 november 2020 niet meer daadwerkelijk op haar brp-adres woonde en er ook geen nieuw (brief)adres bekend was.
4.3.
Dat verweerder ten tijde van het primaire besluit op de hoogte was van de aanvraag voor een briefadres in [plaats] , betekent niet dat verweerder eiseres niet per 18 november 2020 ambtshalve uit de brp kon uitschrijven. Zoals hiervoor is vermeld, moet aan de vereisten worden voldaan op het moment van het voornemen. Op dat moment stond vast dat eiseres niet meer op haar brp-adres verbleef en was het onduidelijk waar zij haar (brief)adres had of wat de werkelijke situatie was. Daarvoor vindt de rechtbank relevant dat eiseres vanaf september in drie verschillende gemeenten heeft verbleven, namelijk [plaats] , [plaats] en [plaats] . Ook is relevant dat het laatste adres dat eiseres aan verweerder heeft meegedeeld ( [adres 2] in [plaats] ) niet het adres is waar zij vanaf 7 december 2020 met briefadres in de brp staat opgenomen. De door eiseres aangehaalde uitspraken kunnen haar niet baten, omdat die niet vergelijkbaar zijn met haar situatie. In die uitspraken waren de betrokken personen bereikbaar op het in de brp geregistreerde (brief)adres.
4.4.
Dat eiseres zich niet eerder kon inschrijven op een woonadres, kan haar ook niet baten. Eiseres had er namelijk voor kunnen kiezen om zich te laten inschrijven op een briefadres. Deze optie heeft verweerder ook met haar besproken. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft vermeld, kan als briefadres het adres van een instelling worden opgenomen als de instelling daarmee instemt (zoals het Leger des Heils) [5] . Niet is gebleken dat het Leger des Heils daar niet open voor stond. Dat eiseres op 7 december 2020 een aanvraag voor een briefadres heeft ingediend, betekent niet dat zij in die periode daarvoor ook op dit briefadres moet worden ingeschreven.
4.5.
Dat verweerder gezien de belangen van eiseres een ander besluit had moeten nemen, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft bij de toepassing van artikel 2.22 van de Wet brp geen ruimte om de belangen van eiseres bij het besluit mee te wegen [6] . Als wordt voldaan aan de criteria van dit artikel, moet verweerder ervoor zorgen dat iemand in de brp wordt opgenomen als vertrokken naar het buitenland.
5. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eiseres niet.
Had verweerder de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar moeten vergoeden?
6. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte in bezwaar geen proceskosten heeft vergoed. Volgens eiseres had dit wel gemoeten. Het bezwaar had gegrond moeten worden verklaard, omdat verweerder aan eiseres op 8 januari 2021 met terugwerkende kracht vanaf 7 december 2020 een briefadres heeft toegekend.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling. Het besluit om aan eiseres een briefadres toe te kennen, is een apart besluit wat los staat van het bestreden besluit. Bovendien zijn de voorwaarden om een briefadres toe te kennen, anderen dan de voorwaarden om iemand ambtshalve uit te schrijven uit de brp. Verder heeft verweerder, zoals hiervoor als is overwogen, eiseres terecht per 18 november 2020 uitgeschreven uit de brp. Dat eiseres nadien een briefadres toegewezen heeft gekregen, maakt de inhoud van het primaire besluit niet onjuist. Daarom heeft verweerder het bezwaar ook niet gegrond hoeven te verklaren of aanleiding hoeven zien om de proceskosten van eiseres voor zijn rekening te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Wat is de conclusie van deze uitspraak?
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 22 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 23 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2270), en 12 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4050)
5.Zie ter illustratie de uitspraak van de ABRvS van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2564).
6.Zie de uitspraak van de ABRvS van 21 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3817).