ECLI:NL:RBMNE:2021:3417

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 2113
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen huur- en zorgtoeslag door Belastingdienst; dwingende termijn en onduidelijkheid over uiterste datum

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had aanvragen ingediend voor huurtoeslag en zorgtoeslag over de jaren 2016 en 2017, maar deze aanvragen zijn door de Belastingdienst afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen voor 2016 te laat zijn ingediend, terwijl eiseres betoogde dat haar aanvragen voor 2017 tijdig waren ingediend. Eiseres voerde aan dat persoonlijke omstandigheden, zoals de beëindiging van haar relatie, haar hadden belet om de aanvragen tijdig in te dienen. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van aanvragen om huurtoeslag en zorgtoeslag een dwingende termijn is, waar geen rekening gehouden kan worden met persoonlijke omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen van eiseres voor zowel 2016 als 2017 te laat waren ingediend en dat de Belastingdienst de aanvragen terecht had afgewezen. Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat er toezeggingen waren gedaan door de Belastingtelefoon. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank droeg de Belastingdienst wel op om het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2113

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Akbulut).

Procesverloop

In het besluit van 24 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvragen van eiseres om huurtoeslag en zorgtoeslag over 2016 en 2017 afgewezen.
Bij besluit van 5 mei 2020 heeft verweerder de aanvragen van eiseres om kindgebonden budget over 2016 en 2017 afgewezen.
In het besluit van 5 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021 via een videoverbinding. Eiseres is verschenen samen met de heer [vrijwilliger], vrijwilliger bij SchuldHulpMaatje. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Verweerder heeft een nader stuk ingediend. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Volgens verweerder heeft eiseres haar aanvragen om huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2016 en 2017 te laat ingediend en daarom komt zij daar niet voor in aanmerking.
2. Eiseres voert aan dat haar aanvragen om huurtoeslag en zorgtoeslag over 2017 op tijd zijn ingediend. Eiseres erkent dat haar aanvragen om huurtoeslag en zorgtoeslag over 2016 te laat zijn ingediend, maar dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de (persoonlijke) omstandigheden waardoor zij de aanvragen te laat heeft ingediend. Verweerder had er rekening mee moeten houden dat haar relatie met haar ex-partner, de heer [ex-partner], per 1 december 2016 is beëindigd. Verweerder is hierover geïnformeerd. Omdat eiseres nog op hetzelfde adres stond ingeschreven als haar ex-partner, heeft zij de aanvragen niet tijdig kunnen indienen. Daarnaast heeft eiseres minimaal twintig keer met een medewerker van de Belastingtelefoon gebeld over haar situatie. Eiseres meent dat zij aan de telefoon niet juist is geïnformeerd over wanneer de termijn voor het indienen van de aanvragen zou verstrijken. Eiseres is op advies van een medewerker van de Belastingtelefoon brieven gaan schrijven naar verweerder. In totaal heeft eiseres vier brieven naar verweerder gestuurd, de eerste brief dateert van 10 december 2018, maar alleen de laatste twee brieven zijn aangekomen en op die brieven is pas na zes maanden gereageerd. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgronden gericht tegen de afwijzing van verweerder op de aanvragen om kindgebonden budget voor 2016 en 2017 ingetrokken.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat er door het handelen van verweerder onduidelijkheid is ontstaan over wat hij beschouwt als de uiterste datum waarop eiseres huurtoeslag en zorgtoeslag over 2017 kon aanvragen. Verweerder hanteert in het bestreden besluit een andere datum (namelijk 1 mei 2019) dan in zijn verweerschrift en op zitting (namelijk 1 januari 2019).
4. De rechtbank is van oordeel dat eiseres voor zowel 2016 als 2017 te laat de aanvragen om huurtoeslag en zorgtoeslag heeft ingediend. Eiseres kon huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2016 tot 13 juli 2018 aanvragen. Voor het jaar 2017 kon zij een aanvraag doen tot 1 januari 2019. De datum die verweerder in het bestreden besluit heeft genoemd was dus onjuist, maar die fout betekent niet dat verweerders conclusie ook onjuist was. Beide data die verweerder heeft genoemd (1 mei 2019 en 1 januari 2019) liggen namelijk vóór het moment waarop eiseres de aanvragen heeft ingediend. Eiseres heeft aangevoerd dat zij al vanaf december 2018 brieven heeft gestuurd, maar zij kan de verzending daarvan niet aantonen. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat de eerste brief pas op 30 augustus 2019 bij hem binnenkwam. Omdat verweerder de aanvragen van eiseres toen pas heeft ontvangen, heeft verweerder de aanvragen terecht afgewezen.
5. De termijn voor het indienen van een aanvraag om huurtoeslag en zorgtoeslag is een dwingende termijn volgens de wet. [1] Dit betekent dat er geen mogelijkheid is om na de uiterste datum alsnog een aanvraag te doen. Er is geen hardheidsclausule. Dit betekent dat verweerder geen rekening kan houden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Verweerder mocht ook niet uit coulance een uitzondering maken voor eiseres. Dat heeft de hoogste bestuursrechter ook zo bepaald. [2] Het noemen van een onjuiste uiterste datum in het bestreden besluit, en het later rechtzetten van die fout, betekent dat het besluit een motiveringsgebrek bevat. Omdat eiseres daardoor niet is benadeeld volstaat de rechtbank met die constatering, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij vaak met de Belastingtelefoon heeft gebeld en dat zij daardoor verwachtingen had over de termijn voor het indienen van de aanvraag. De rechtbank vat dit op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft niet concreet onderbouwd welke toezegging op welk moment door de Belastingtelefoon zou zijn gedaan. Ook uit het dossier is niet gebleken dat er toezeggingen door de Belastingtelefoon of andere vertegenwoordigers van verweerder aan eiseres zijn gedaan. Hoewel het op de weg van eiseres ligt om haar beroep op het vertrouwensbeginsel te onderbouwen heeft verweerder op verzoek van de rechtbank in haar systemen naar belnotities gezocht. Volgens verweerder bevinden zich geen notities van gesprekken vóór 2020 tussen eiseres en de Belastingtelefoon in haar systemen. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Het gevolg is dat de rechtbank niet kan vaststellen wanneer er gesprekken hebben plaatsgevonden, wat er besproken is en of daar, zoals eiseres stelt, bepaalde verwachtingen zijn gewekt. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
7. Het beroep is ongegrond. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres vergoedt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2755).