Overwegingen
1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder haar bijstandsuitkering ten onrechte maandelijks heeft gekort met € 100,-. Het verzoek om herziening hiervan heeft verweerder ten onrechte afgewezen. Volgens eiseres is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Uit de bankafschriften van eiseres blijkt dat [A] al vijf jaar niet aan zijn onderhoudsplicht heeft voldaan. Verweerder was kennelijk op de hoogte van het gebrek aan middelen van [A] , nu van invordering van de onderhoudsbijdrage bij [A] is afgezien. Deze omstandigheden moeten volgens eiseres leiden tot herziening van het korten van haar bijstandsuitkering.
2. Volgens verweerder bestaat er geen aanleiding om op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terug te komen van het besluit van 8 april 2014. Volgens verweerder hadden de betreffende bankafschriften eerder overgelegd kunnen worden en had eiseres eerder bezwaar kunnen maken tegen de kortingen.
3. De beroepsgrond slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Dit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres met haar verzoek tot herziening van
9 oktober 2019 heeft verzocht om ‘herziening in verband met ten onrechte ingehouden uitkering in verband met verschuldigde kinderalimentatie’. Daarbij heeft eiseres toegelicht dat de vastgestelde alimentatie in het ouderschapsplan al vanaf 2014 is verlaagd naar
€ 25,- en zelfs dat bedrag vanaf enige datum in 2014 niet meer behoefde te worden betaald. Gelet op de tekst en toelichting bij het herzieningsverzoek is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt helder dat het herzieningsverzoek gericht is op het besluit tot korting van de bijstandsuitkering met € 100,- per maand. In beroep en ter zitting heeft verweerder verklaard dat dit besluit is vervat in de uitkeringsspecificatie van september 2014.
5. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder het herzieningsverzoek, zonder verdere navraag te doen bij eiseres, gericht heeft geacht tegen het toekenningsbesluit van 8 april 2014. Bij dat toekenningsbesluit is echter geen besluit omtrent de korting van de bijstandsuitkering van eiseres genomen. Verweerder heeft met het primaire en het bestreden besluit dus niet (toereikend) beslist op het verzoek van eiseres tot herziening van het besluit tot korting in de uitkeringsspecificatie van september 2014.
6. De rechtbank overweegt ook dat verweerder bij afwijzing van het verzoek om herziening de stellingen van eiseres en de onderbouwende dossierstukken omtrent de (niet) betaling van de onderhoudsbijdrage door [A] niet (kenbaar) heeft betrokken. Uit de dossierstukken blijkt dat [A] bij brief van 19 augustus 2014 heeft verklaard dat hij elke maand € 100,- betaalt voor zijn dochter, maar dat hij dat vanaf deze maand niet meer kan doen omdat hij werkeloos is geworden. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder blijkens de brief van 21 augustus 2014 afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage aan [A] , omdat hij per 1 augustus 2014 over onvoldoende draagkracht beschikt. Niet gebleken is dat verweerder deze informatie heeft betrokken dan wel nader onderzoek heeft gedaan in verband met de (her)beoordeling van het besluit tot korting van de bijstandsuitkering van eiseres.
7. Eiseres heeft in beroep ook aangevoerd dat zij ten onrechte in bezwaar niet is gehoord. Dit is in strijd met artikel 7:2 van de Awb, aldus eiseres.
8. Volgens verweerder was het mogelijk op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb af te zien van het horen van eiseres, aangezien aan artikel 4:6 van de Awb geen toepassing kon worden gegeven.
9. De beroepsgrond slaagt. Gelet op het aantal vragen dat de rechtbank ter zitting had en het oordeel dat de rechtbank hiervoor onder punt 4 tot en met 6 heeft gegeven, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in bezwaar niet kunnen concluderen dat het bezwaar geen kans van slagen had. Verweerder heeft dan ook niet kunnen afzien van het horen van eiseres.
10. Zoals hiervoor is overwogen onder punt 4 tot en met 6 en punt 9 is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2, 7:12, eerste lid, en 7:2, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder opnieuw beslissen op het bezwaar van eiseres. Daarbij moet verweerder ingaan op het verzoek van eiseres om herziening van het besluit van september 2014 (te weten de uitkeringsspecificatie van september 2014) tot korting van de bijstandsuitkering van eiseres met € 100,- per maand. Daarbij dient verweerder het bezwaarschrift, de dossierstukken en overige relevante informatie te betrekken. In dit verband dient verweerder eiseres eveneens (aan) te horen. Zo nodig dient verweerder ook nader onderzoek te verrichten naar de feitelijke gebeurtenissen en betalingen die wel of niet hebben plaatsgenomen in het kader van de onderhoudsplicht van [A] richting (de dochter van) eiseres vanaf september 2014. Daarbij kan verweerder ook [A] in het onderzoek betrekken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank kiest voor een termijn van vier weken omdat tijdens de zitting al is besproken dat zij waarschijnlijk een tussenuitspraak zou doen, verweerder heeft gevraagd of hij daaraan wilde meewerken (met een bevestigend antwoord van verweerder) en verweerder toen desgevraagd heeft gezegd dat hij in ieder geval tot 3 december 2020 nodig had om het gebrek te herstellen. Nu de rechtbank door omstandigheden pas na deze datum uitspraak doet, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder nog vier weken de tijd te geven het gebrek te herstellen.
11. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.