ECLI:NL:RBMNE:2021:337

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/2130
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke ontheffing van arbeidsverplichtingen in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin hem een tijdelijke ontheffing van arbeidsverplichtingen is verleend, maar geen permanente ontheffing. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en dat hij recht heeft op een ontheffing voor onbepaalde tijd, omdat hij aan de voorwaarden van de Beleidsregel ontheffing arbeidsplicht voldoet. Verweerder heeft echter gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een ontheffing voor onbepaalde tijd, gebaseerd op medische adviezen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat verweerder zich terecht heeft gebaseerd op de medische adviezen van de medisch deskundige, die heeft geconcludeerd dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de claim dat het medisch advies ondeugdelijk is, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de medisch adviseur zorgvuldig te werk is gegaan en dat er geen aanknopingspunten zijn om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de medische adviezen zou weerleggen.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet in strijd is met de Beleidsregel en dat er geen sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Yüksel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. van Holt).

Inleiding en procesverloop

Eiser ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
Bij besluit van 6 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser voor de periode van 6 augustus 2019 tot en met 1 september 2020 ontheven van de verplichting [1] tot arbeidsinschakeling omdat hij op basis van een belastbaarheidsonderzoek gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op het medisch advies van medisch adviseur B. Mulder van 30 juli 2019.
3Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder opnieuw een medisch advies gevraagd. Op 3 maart 2020 heeft medisch adviseur B. Mulder een medisch advies in bezwaar uitgebracht. Hierop heeft eiser gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder in het besluit van 4 mei 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en eiser over de periode van 6 augustus 2019 tot en met 1 september 2020 volledig ontheven van zijn verplichting tot arbeidsinschakeling. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op het medisch advies in bezwaar van medisch adviseur B. Mulder van 3 maart 2020.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021 via Skype for Business. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De beoordeling van de rechtbank
1. Eiser voert in beroep aan dat het bestreden besluit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is genomen. Volgens eiser had hij conform het beleid van verweerder een ontheffing voor onbepaalde tijd moeten krijgen. Ter zitting is komen vast te staan dat eiser hierbij doelt op de bepaling onder de eerste bullet van het kopje ‘Overige ontheffingsgronden’ in de Beleidsregel ontheffing arbeidsplicht van 30 augustus 2019 (hierna: de Beleidsregel) van verweerder. Eiser stelt dat hij aan de voorwaarden zoals vermeld in het beleid voldoet. Voor zover verweerder dit betoog onder verwijzing naar het medisch advies afwijst, stelt eiser dat het medisch advies onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Volgens eiser blijkt uit het medisch advies niet dat de MRI’s zijn meegenomen in de beoordeling. Ook is het eiser onduidelijk wat de medisch adviseur bedoelt met behandelmogelijkheden, hoe reëel deze zijn en wat hij bedoelt met afzienbare termijn.
2. Volgens verweerder heeft hij zich mogen baseren op de medische adviezen van de medisch deskundige. Verweerder ziet in de stellingen van eiser geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van de medische beoordeling. Op basis van de medische beoordeling voldoet eiser niet aan de voorwaarden uit de Beleidsregel om voor een ontheffing voor onbepaalde tijd in aanmerking te komen.
3. In artikel 9, eerste lid, van de PW zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Artikel 9, tweede lid van de PW biedt verweerder de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Ingevolge het vijfde lid van artikel 9 van de PW zijn de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, b en c, niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7208) komt verweerder beoordelings- en beleidsvrijheid toe bij de bepaling van de termijn van een tijdelijke ontheffing van de in artikel 9, eerste lid, van de PW genoemde verplichtingen. Verweerder voert in dit kader het beleid dat is opgenomen in de Beleidsregel.
5. In de Beleidsregel is onder de eerste bullet van het kopje ‘Overige ontheffingsgronden’ opgenomen dat:

Naast bovengenoemde situaties worden in de volgende drie gevallen ontheffingen toegestaan voor de arbeidsplicht en de tegenprestatie.

Wanneer er sprake is van zodanige medische belemmeringen, dat ook een voorziening voor arbeidsgehandicapten niet tot de mogelijkheden behoort. Ook dan is de ontheffing in eerste instantie voor 1 jaar. Na dat jaar, bij ongewijzigde omstandigheden, kan de ontheffingsperiode verdubbeld worden. Na die periode bij ongewijzigde omstandigheden weer verdubbelen.
6. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen aanleiding hem te volgen. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
6.1.
Uit het medisch advies in bezwaar blijkt dat de medisch adviseur kennis heeft genomen van de beschikbare medische informatie én de door eiser zelf ingebrachte MRI’s. Dit staat uitdrukkelijk vermeldt op pagina 3 van het medisch advies in bezwaar. De medisch adviseur heeft eiser ook op het spreekuur gesproken, zelf aanvullend medische informatie opgevraagd, intercollegiaal overleg gehad en telefonisch overleg gevoerd met [A] , anesthesioloog-pijnspecialist zijnde de behandelaar van eiser. De rechtbank acht het medisch onderzoek dan ook zorgvuldig.
6.2.
De medisch adviseur heeft in zijn medisch advies in de bezwaarfase vervolgens beargumenteerd hoe hij tot zijn beoordeling is gekomen. De medisch adviseur heeft overwogen dat eiser al lange tijd bekend is met nekklachten en pijnklachten. Ook heeft hij psychische klachten. Eiser is op advies van zijn huisarts aangemeld bij I-Psy voor behandeling van zijn psychische klachten. De medisch adviseur acht het niet uitgesloten dat de pijnklachten en psychische klachten met elkaar samenhangen en versterkt worden door omgevingsfactoren. Naar aanleiding van het telefonisch onderhoud met [A] stelt de medisch adviseur ook vast dat de pijnbehandeling wordt voortgezet zolang deze effect heeft en verlichting van de klachten geeft. Dit tezamen met de behandeling van de psychische problemen, geeft voor de medisch adviseur aanleiding om te concluderen dat geen sprake is van een uitbehandelde situatie. Hoewel de beperkingen niet binnen afzienbare tijd zullen wijzigen, is verbetering volgens de medisch adviseur niet uitgesloten.
6.3.
Dat deze argumentatie onduidelijk is, ziet de rechtbank niet. Uit de medische informatie van de behandelend sector volgt dat behandeling van de pijnklachten en behandeling van de psychische problematiek mogelijk zijn. Dat deze behandelmogelijkheden niet reëel zouden zijn, ziet de rechtbank niet. Dat de medisch adviseur niet specificeert wat ‘binnen afzienbare termijn’ inhoudt, acht de rechtbank voorts geen onvolkomenheid. De medisch adviseur kan immers ook niet in de toekomst kijken. Doorslaggevend is dat eiser nog behandelmogelijkheden heeft en daarmee nog verbetering bewerkstelligt kan worden.
De rechtbank stelt tot slot vast dat eiser in beroep geen medische informatie heeft overgelegd ter weerlegging van de medische adviezen. De rechtbank ziet dan geen aanknopingspunt te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
6.4.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in het bestreden besluit heeft mogen baseren op de medisch adviezen. Daaruit volgt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden uit de Beleidsregel om voor een ontheffing langer dan één jaar in aanmerking te komen. Toekenning van de tijdelijke ontheffing acht de rechtbank dan niet in strijd met de Beleidsregel. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt het betoog van eiser.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 9 van de Pw