ECLI:NL:RBMNE:2021:3353

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2768
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing uit functie van ambtenaar na disciplinaire straf en verplaatsing naar andere plaats van tewerkstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser was sinds 1997 in dienst bij de politie en had de functie van [functie 1]. Verweerder heeft eiser op 12 februari 2020 een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd en hem ontheven uit zijn functie, met een verplaatsing naar een andere functie als [functie 2] in het basisteam [team]. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 januari 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij erkende de verweten gedragingen te hebben begaan, maar stelde dat deze in hun context moesten worden gezien. Eiser betoogde dat er geen dienstbelang was om hem te ontheffen uit zijn functie en dat hij altijd goed had gefunctioneerd. Verweerder heeft echter gesteld dat de gedragingen van eiser, waaronder het onterecht gebruik van een dienstauto en het indienen van onjuiste declaraties, als ernstig plichtsverzuim zijn aangemerkt. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser, maar dat het dienstbelang zwaarder weegt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de beslissing om eiser te verplaatsen naar een andere functie mocht nemen, gezien de ernst van de gedragingen en het belang van toezicht binnen het basisteam. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat de verplaatsing naar de functie van Generalist GGP in het basisteam [team] rechtmatig was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2768

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. de Leeuw-Oltmans),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Arjaans).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd. Daarnaast heeft verweerder eiser ontheven uit zijn functie van [functie 1] en verplaatst naar een functie als [functie 2] district [district] , basisteam [team] .
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verder verschenen [A] en [B] .

Overwegingen

1. Eiser is sinds 1997 in dienst bij de politie en is vanaf 2010 – met een tussenpoos van anderhalf jaar – werkzaam geweest in de functie [functie 1] bij de eenheid Midden-Nederland. Zijn plaats van tewerkstelling was [plaats] . Er zijn teams met [functie 1] , zoals het team in [plaats] , en basisteams zonder [functie 1] , zoals het team [team] .
2. Op 8 augustus 2019 is de afdeling Veiligheid, Integriteit & Klachten van de eenheid Midden-Nederland een intern onderzoek gestart naar eiser. Hieruit is naar voren gekomen dat eiser tussen 1 januari 2018 en 30 juni 2019:
- zonder toestemming 62 keer (enkele reis) voor woon-werkverkeer gebruik heeft gemaakt van een dienstauto;
- € 958,46 heeft gedeclareerd aan kosten woon-werkverkeer terwijl hij gebruik had gemaakt van een dienstauto;
- ongeveer 50 keer voor privé doeleinden gebruik heeft gemaakt van een dienstauto;
- bijna dagelijks onjuist zijn uren verantwoorde in het daartoe bestemde systeem BVCM.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft deze gedragingen aangemerkt als toerekenbaar (ernstig) plichtsverzuim.
4. Volgens verweerder vordert het dienstbelang eisers verplaatsing naar een andere plaats van tewerkstelling en/of zijn ontheffing uit de functie van [functie 1] . Verweerder wijst erop dat [functie 1] een zeer solistische functie is en dat er weinig toezicht is op een [functie 1] . Er is – onder meer – geen toezicht op binnenkomst en vertrek van de [functie 1] omdat er op die momenten meestal geen leidinggevende aanwezig is. Dit betekent dat de [functie 1] veel vrijheid hebben en daarmee ook verantwoordelijkheid dragen. In 2016/2017 is door de teamchef tegen alle [functie 1] gezegd dat zij geen dienstvoertuigen meer mee naar huis mochten nemen. Eiser wist dit dus. Het is mogelijk dat zijn direct leidinggevende hem incidenteel toestemming heeft gegeven de dienstauto mee naar huis te nemen als eiser een zogenoemde laat-vroeg dienst had, maar eiser heeft de dienstauto ten minste 62 keer (enkele reis) zonder toestemming meegenomen en hij heeft de dienstauto geregeld meerdere dagen gehouden. Het is belangrijk dat de dienstauto wordt teruggebracht naar de plaats van tewerkstelling, want de auto moet gebruikt kunnen worden door andere collega’s. Daarnaast heeft eiser de dienstauto gebruikt voor privé doeleinden, wat ook niet is toegestaan. Door het oneigenlijk gebruik van de dienstauto en het indienen van een onjuiste reisdeclaratie heeft verweerder het vertrouwen in eiser verloren. Met zijn handelwijze heeft eiser laten zien dat hij niet om kan gaan met de randvoorwaarden en vrijheden die horen bij de functie van [functie 1] . In het basisteam is er wel toezicht. Daarom heeft verweerder eiser daar tewerkgesteld.
Het standpunt van eiser
5. Eiser is het niet eens met de ontheffing uit de functie van [functie 1] c.q. met de verplaatsing naar een basisteam waarin geen [functie 1] zitten. Het beroep is uitsluitend daartegen gericht.
6. Eiser heeft erkend dat hij de verweten gedragingen heeft begaan, maar deze moeten volgens eiser in hun context worden gezien: eiser had weliswaar geen toestemming om zijn dienstvoertuig mee naar huis te nemen, maar zijn voormalige leidinggevende stimuleerde dit wel en zijn collega’s waren ervan op de hoogte.
7. Volgens eiser is er geen dienstbelang om hem te ontheffen uit zijn functie als [functie 1] . Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij – anders dan verweerder heeft gesteld – als [functie 1] niet méér vrijheden heeft dan als hij in het basisteam werkt. Het klopt op zich dat een [functie 1] solistischer werkt dan iemand in een basisteam, maar in het basisteam wordt door de leidinggevende óók geen toezicht gehouden op het indienen van uren- of reisdeclaraties. Eiser ziet niet in hoe het werken in een basisteam de door hem gemaakte fouten zou kunnen helpen voorkomen. Hij heeft deze fouten ook niet bewust gemaakt en er hangt hem bovendien een voorwaardelijk ontslag boven het hoofd. Dit is voldoende waarborg dat hij dergelijke fouten niet opnieuw maakt. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat hij altijd goed heeft gefunctioneerd als [functie 1] , dat hij daar zelf ook veel plezier uit haalt en dat de rust die hij uit zijn werk haalt essentieel is om te voorkomen dat hij de gemaakte fouten opnieuw maakt. Dit is voor hem noodzakelijk omdat hij vermoedelijk aan PTSS lijdt en rust in zijn werk ook rust in zijn gedachten brengt. Het is in het belang van zowel eiser als verweerder dat hij als [functie 1] kan blijven werken. Het werken in een basisteam is ook niet beter voor eiser: hij krijgt als [functie 1] ruim voldoende ondersteuning van zijn collega’s en dat zal in een basisteam niet méér zijn. Tot slot heeft verweerder volgens eiser ten onrechte de persoonlijke belangen van eiser buiten beschouwing gelaten.
De overwegingen en het oordeel van de rechtbank
8. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op artikel 64, eerste lid, van het Barp. [1] Op grond van deze bepaling – voor zover van relevant – is de ambtenaar, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, verplicht zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling uit te oefenen, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
9. Eiser heeft een andere plaats van tewerkstelling gekregen (van [plaats] naar [team] ) en in de visie van verweerder volgt hieruit dat hij zijn diensthond kwijtraakt omdat er binnen het basisteam [team] geen [functie 1] werkzaam zijn. Dit heeft eiser ter zitting bevestigd. Dit betekent dat als de rechtbank oordeelt dat verweerder aan eiser een andere plaats van tewerkstelling heeft mogen geven, hieruit automatisch volgt dat eiser geen [functie 1] meer is.
10. Volgens vaste rechtspraak komt verweerder een ruime vrijheid toe bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie en geldt die vrijheid ook voor het bepalen van de uit te voeren werkzaamheden, mits voldoende duidelijk is dat de door verweerder gemaakte keuzes op zakelijke en objectieve gronden berusten. Dit betekent ook dat het aan verweerder is om te bepalen welke taken tot een bepaalde functie behoren en hoe het werk wordt verdeeld. [2] Op grond van artikel 64 van het Barp moet verweerder wel een belangenafweging maken.
11. Hieruit volgt dat de rechtbank de beslissing van verweerder om eiser te verplaatsen naar de functie van Generalist GGP in het basisteam [team] slechts terughoudend mag toetsen. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd wat het dienstbelang is bij de andere plaats van tewerkstelling van eiser en waarom dat zwaarder weegt dan eisers belang bij het behouden van Amersfoort als plaats van tewerkstelling, waar hij als [functie 1] kan werken.
12. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat het vanuit het belang van de dienst noodzakelijk is dat [functie 1] op een goede wijze uitvoering geven aan de aanzienlijke zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid die, vanwege de solistische aard van die werkzaamheden, aan de werkzaamheden van een [functie 1] zijn verbonden. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat er vanuit het dienstbelang, voor het goed functioneren van het collectief, ingegrepen moet worden als blijkt dat een medewerker deze zelfstandigheid en verantwoordelijkheid onvoldoende aankan. Gelet op de aan eiser verweten gedragingen, die door hem niet zijn weersproken, is voldoende komen vast te staat dat hij deze zelfstandigheid en verantwoordelijkheid niet goed heeft kunnen invullen. Verder heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser de door hem gemaakte fouten binnen het basisteam niet of niet zo gemakkelijk zal kunnen maken omdat binnen dat team meer toezicht is op de manier waarop en de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden uitvoert. Zo start een werkdag met een briefing en eindigt deze met een debriefing, waardoor de leidinggevende ziet wie er hoe laat aanwezig is en weer vertrekt. Daarnaast heeft eiser binnen het basisteam niet (standaard) de beschikking over een dienstauto omdat hij geen hond heeft. Verweerder heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat een minder ingrijpende maatregel niet deze garanties en controlemechanismes biedt.
13. Verweerder heeft in de belangenafweging meer gewicht mogen toekennen aan het belang dat hij heeft bij het voorkomen van deze fouten, dan aan het belang van eiser om te kunnen blijven werken met de hond. Weliswaar is voorstelbaar dat het werken met de hond eiser rust geeft, maar het belang van de dienst weegt zwaarder. Dat geldt temeer nu verweerder ook ter zitting heeft verklaard dat de staat van dienst van eiser verder niet ter discussie staat en dat alle partijen willen voorkomen dat dit voorwaardelijke ontslag zal moeten worden omgezet in een onvoorwaardelijk ontslag. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van eiser en dat verweerder in dit verband heeft kunnen meewegen dat eiser op zijn verzoek is tewerkgesteld in het basisteam [plaats] met voor hem bekende collega’s en werkzaamheden. Eiser komt dus niet als nieuweling op de werkplek.
14. Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiser een andere plaats van tewerkstelling mocht geven. Zoals de rechtbank in 9 heeft overwogen, heeft dit als gevolg dat eiser geen [functie 1] meer is. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de vraag of eiser mocht worden ontheven uit zijn functie. Hetgeen partijen hierover naar voren hebben gebracht, laat de rechtbank buiten beschouwing.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. E.E.M. van Abbe en mr. J.A. Schuman, leden, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderddeze uitspraak mede teondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Besluit algemene rechtspositie politie.
2.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1845.