In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser was sinds 1997 in dienst bij de politie en had de functie van [functie 1]. Verweerder heeft eiser op 12 februari 2020 een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd en hem ontheven uit zijn functie, met een verplaatsing naar een andere functie als [functie 2] in het basisteam [team]. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 14 januari 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij erkende de verweten gedragingen te hebben begaan, maar stelde dat deze in hun context moesten worden gezien. Eiser betoogde dat er geen dienstbelang was om hem te ontheffen uit zijn functie en dat hij altijd goed had gefunctioneerd. Verweerder heeft echter gesteld dat de gedragingen van eiser, waaronder het onterecht gebruik van een dienstauto en het indienen van onjuiste declaraties, als ernstig plichtsverzuim zijn aangemerkt. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser, maar dat het dienstbelang zwaarder weegt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de beslissing om eiser te verplaatsen naar een andere functie mocht nemen, gezien de ernst van de gedragingen en het belang van toezicht binnen het basisteam. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat de verplaatsing naar de functie van Generalist GGP in het basisteam [team] rechtmatig was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.