ECLI:NL:RBMNE:2021:3281

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
C/16/514175
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na scheiding met stiefouder en beoordeling draagkracht ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De verzoekster, de vrouw, heeft verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie voor hun twee minderjarige kinderen, die bij haar wonen. De huidige alimentatie bedraagt € 175,- per kind per maand, maar de vrouw verzoekt om dit te verhogen naar € 350,- per kind per maand, met terugwerkende kracht vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift op 8 december 2020. De man, de verweerder, is het niet eens met deze verhoging en heeft tegenverzoeken ingediend, waaronder het verzoek om de alimentatie ongewijzigd te laten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2021 hebben beide ouders aangegeven te willen proberen om in overleg tot een oplossing te komen, maar zij hebben geen overeenstemming bereikt. De rechtbank heeft vervolgens de financiële situatie van beide ouders beoordeeld, inclusief hun draagkracht en de kosten van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, zolang hij getrouwd is met zijn stiefouder, € 239,50 per kind per maand moet betalen, en na de echtscheiding € 214,50 per kind per maand. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de kosten van kinderopvang en de draagkracht van de stiefouder.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw verwijtbaar werkloos is, omdat zij haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Hierdoor is haar draagkracht vastgesteld op € 117,- per maand. De rechtbank heeft de alimentatieverplichtingen van de man en de stiefouder berekend en geconcludeerd dat de man en de stiefouder gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de kosten van de kinderen. De rechtbank heeft de alimentatieverplichtingen vastgesteld en bepaald dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie moet worden betaald, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/514175 / FL RK 20-2253
Kinderalimentatie
Beschikking van
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E. Uijt de boogaardt,
tegen
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.A. Johannsen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen, binnengekomen op 8 december 2020;
  • het verweerschrift van de man met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) met bijlagen, binnengekomen op 5 februari 2021;
  • het F9-formulier van de vrouw met bijlagen van 7 april 2021;
  • het F9-formulier van de man met bijlagen van 7 april 2021.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 19 april 2021. Daarbij waren aanwezig:
  • mevrouw Uit de boogaardt namens de vrouw;
  • de man met zijn advocaat mevrouw Johannsen.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling hebben ouders aangegeven te willen proberen om in overleg tot een oplossing te komen. Nadien heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
- het F9-formulier van de vrouw van 15 juni 2021.
1.4.
Ouders hebben geen overeenstemming bereikt en de vrouw verzoekt de rechtbank om een beslissing te nemen.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] .
De kinderen wonen bij de vrouw.
2.3.
Ouders hebben een ouderschapsplan gemaakt, welke op 28 oktober 2016 is getekend. Dit ouderschapsplan is opgenomen in de beschikking van deze rechtbank van 4 november 2016. In het ouderschapsplan staat dat de behoefte van de kinderen € 516,50 per maand per kind is. De man betaalt € 175,- per kind, per maand, aan kinderalimentatie aan de vrouw. De vrouw wil dat dit bedrag, wordt gewijzigd naar € 350,- per maand, per kind met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift zijnde 8 december 2020.
2.4.
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw. Hij stelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek danwel dat de verzoeken moet worden afgewezen. De man verzoekt zelfstandig om de bijdrage ongewijzigd te laten in verband met de kosten van de kinderopvang en de kosten die hij heeft voor het kopen van kleding voor de kinderen. Tot slot verzoekt de man om de vrouw te veroordelen in zijn proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de man zolang hij getrouwd is met mevrouw [A] (hierna te noemen: stiefouder) een bedrag van € 239,50 per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 8 december 2020. Vanaf het moment dat de man niet meer getrouwd is met de stiefouder, moet hij € 214,50 per maand per kind betalen. Dit betekent dat een deel van de verzoeken worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
De reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Dat is hier het geval, want de vrouw is haar baan als medisch secretaresse kwijtgeraakt, omdat zij arbeidsongeschikt was. Dit blijkt uit het arbeidsdeskundig rapport van 28 januari 2020. Daarnaast is de man opnieuw getrouwd en is zijn partner als stiefouder eveneens onderhoudsplichtig voor de kinderen.
De ingangsdatum
3.3.
Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden. De rechtbank vindt dat de man de nieuwe kinderalimentatie vanaf 8 december 2020 moet betalen, omdat hij vanaf die datum rekening had kunnen houden met een gewijzigde bijdrage. Dit is de datum waarop de vrouw haar verzoek heeft ingediend.
De behoefte van de kinderen
3.4.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Ouders hebben de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 516,50 per maand per kind in 2016. Dit is geïndexeerd naar 2020 € 559,62.
Extra kosten kinderopvang
3.5.
Bij het opstellen van het ouderschapsplan hebben ouders expliciet opgenomen dat bij de berekening van de behoefte geen rekening is gehouden met de kosten voor de kinderopvang.
3.6.
De man wil dat er rekening wordt gehouden met de kosten van de kinderopvang die hij nu heeft van netto € 186,35 per maand. Ouders twisten of de kosten die de man nu maakt voor de kinderopvang meegenomen moeten worden in de berekening van de kinderalimentatie. De rechtbank merkt op dat als hier rekening mee wordt gehouden dit mogelijk zorgt voor een hogere behoefte van de kinderen. In dat geval moeten de kosten die ouders hadden voor de kinderopvang tijdens het huwelijk eerst in mindering worden gebracht op de behoefte van de kinderen. Uit de stukken die de man heeft ingediend blijkt dat de kosten van kinderopvang tijdens het huwelijk € 93,44 netto per maand bedroegen.
3.7.
In het rapport van de expertgroep alimentatie is opgenomen dat kosten voor de kinderopvang behoefteverhogend zijn als er sprake is van dermate hoge kosten dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten. De kosten van de man zijn € 186,35 netto per maand. De totale behoefte van de kinderen is € 1.119,- per maand. De rechtbank is van mening dat gezien de beperkte hoogte van de opvangkosten en het feit dat ouders deze kosten ook al hadden tijdens het huwelijk, dit voldaan kan worden vanuit de behoefte van de kinderen. Zij ziet geen aanleiding om rekening te houden met deze extra kostenpost bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen.
De draagkracht van beide ouders
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.
De draagkracht van de man
3.9.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 1.054,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.10.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de man. Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf 2020, waarin een inkomen van € 64.222,- bruto per jaar staat genoemd. De rechtbank heeft berekend dat dit voor de man
€ 3.545,- netto per maand is. Die berekening is in de bijlage van deze beschikking opgenomen.
3.11.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van € 3.545,- =) € 1.064,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag voor overige vaste lasten van € 975,- per maand. Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van (3.545 -/- 975 -/- 1064 =)
€ 1.506,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 1.054,- per maand. De overige 30% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
De draagkracht van de vrouw
3.12.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 117,- per maand. De rechtbank zal uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.13.
Ook bij de draagkracht van de vrouw kijkt de rechtbank eerst naar haar inkomen. De vrouw stelt dat zij geen inkomen heeft, omdat zij ontslag heeft genomen. Zij leeft nu van het inkomen van haar partner.
3.14.
Uit het arbeidsdeskundig rapport van januari 2020 is de rechtbank gebleken dat de vrouw haar werkzaamheden als secretaresse bij het [bedrijfsnaam 1] B.V. niet meer kan verrichten. Zij werkte daar 24 uur per week. De arbeidsdeskundige heeft geoordeeld dat de vrouw nog wel werkzaamheden kan verrichten en dat haar verdiencapaciteit € 12,33 per uur is. De vrouw had in 2020 ook een baan gevonden bij [bedrijfsnaam 2] B.V. voor gemiddeld 15 uren per week waarbij zij een uurloon had van € 12,48. Daarnaast ontving zij een aanvullende WW-uitkering. Haar jaarinkomen in 2020 bedroeg € 16.715,- bruto.
3.15.
De vrouw heeft op 2 februari 2021 haar arbeidsovereenkomst opgezegd, omdat de stress die veroorzaakt werd door de druk vanuit het UWV en de werkgever door haar als te belastend werd ervaren. De vrouw heeft haar inkomensverlies zelf veroorzaakt door ontslag te nemen. De man is van mening dat er sprake is van verwijtbare werkloosheid. De vraag is of de vrouw redelijkerwijs het oude inkomen weer kan verwerven en of dit van haar gevergd kan worden. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling, dat zij geen inkomen kan verwerven op dit moment, een verklaring ingediend van haar coach mevrouw [B] . De man is van mening dat de vrouw geen medische stukken heeft ingediend waaruit blijkt dat zij geen werkzaamheden meer zou kunnen verrichten. Daarom moet uitgegaan worden van een hogere verdiencapaciteit bij de vrouw.
3.16.
De rechtbank oordeelt er sprake is van verwijtbare werkloosheid. De stukken die de vrouw heeft ingediend zijn onvoldoende om haar standpunt te volgen dat zij geen inkomen meer kan verwerven en dat dit ook niet van haar gevergd kan worden. De vrouw had geen ontslag moeten nemen, nu ook zij een onderhoudsverplichting heeft tegenover de kinderen van ouders. Indien zij door ziekte haar werkzaamheden niet meer kon verrichten, had zij zich ziek moeten melden en geen ontslag moeten nemen. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw gedurende 24 uur per week werkzaamheden kan verrichten tegen een uurloon van € 12,48. In dat geval is haar jaarloon (24 x 12,48 x 52) € 15.575,04. Hier moet 8% vakantiegeld bij op worden geteld dat komt neer op een salaris van € 16.821,04 bruto per jaar. Hiermee passeert de rechtbank de stelling van de man dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft van € 2.000,- bruto per maand. De vrouw heeft altijd 24 uur gewerkt en de rechtbank ziet geen aanleiding om er nu vanuit te gaan dat de vrouw 30 uren zou moeten werken.
3.17.
Uitgaande van dit inkomen heeft de vrouw een netto besteedbaar maandinkomen van
€ 1.584,- netto per maand. Die berekening is in de bijlage van deze beschikking opgenomen. In de berekening is rekening gehouden met een bedrag van € 2.190,- per jaar aan kindgebondenbudget. De vrouw heeft gesteld dat zij dit niet meer ontvangt, vanwege de hoogte van het inkomen van haar partner. De man heeft dit betwist. De vrouw heeft geen stukken ingediend waaruit blijkt hoe hoog het inkomen is van haar partner. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen of de vrouw nog recht heeft op kindgebondenbudget. Het kindgebondenbudget is afhankelijk van de hoogte van het inkomen en niet valt uit te sluiten dat de vrouw daar nog recht op heeft. Nu de vrouw nalaat om hier stukken van in te dienen, komt dit voor haar eigen rekening en risico. Bij het inkomen van de vrouw houdt de rechtbank ook rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat de vrouw zelf stelt dat het inkomen van haar partner hoger is dan dat van haar. Volgens de geldende belastingtarieven zou zij dan recht hebben op deze korting.
3.18.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van het inkomen van de vrouw kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ die de Expertgroep Alimentatie heeft ontwikkeld. Als het inkomen lager is dan € 1660,- netto per maand geldt die tabel in plaats van de hiervoor genoemde draagkrachtformule. Volgens die tabel heeft een persoon met een inkomen van € 1.584,- per maand een draagkracht van € 117,- per maand.
Andere onderhoudsplichtigen
3.19.
Ouders verschillen van mening over de onderhoudsplicht van de nieuwe partners aan beide zijden. De vrouw is niet getrouwd met haar partner, waardoor deze niet onderhoudsplichtig is voor de kinderen van ouders. De man is op [trouwdatum] 2018 getrouwd met stiefouder.
3.20.
De stiefouder is onderhoudsplichtig door het huwelijk. Dit in tegenstelling tot de partner van de vrouw, omdat daar geen sprake is een huwelijk of een geregistreerd partnerschap. Omdat er sprake is van een co-ouderschapsregeling behoren de kinderen van de man tot zijn gezin (ook als zij daar niet ingeschreven staan). Daarmee is voldaan aan de wettelijke criteria zoals vermeld in artikel 1:395 Burgerlijk Wetboek. Wanneer de onderhoudsplicht van de stiefouder samenvalt met die van de ouder van het kind, zijn hun verplichtingen in beginsel van gelijke rang.
3.21.
De man heeft een echtscheidingsverzoek ingediend. De onderhoudsverplichting van de stiefouder eindigt zodra de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank ziet geen reden om het standpunt van de vrouw te volgen dat de stiefouder ook na de echtscheiding als onderhoudsplichtige moet worden aangemerkt, omdat hier geen ruimte voor is in de wet. Ten overvloede merkt de rechtbank in dat verband op dat als hier wel vanuit zou worden gegaan, het ook redelijk en billijk zou zijn, indien de nieuwe partner van de vrouw als onderhoudsplichtige zou worden aangemerkt voor de kinderen.
3.22.
De rechtbank zal in haar beslissing rekenen met twee periodes. De eerste periode die waarbij de man nog getrouwd is en de tweede periode waarbij de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en de man ongetrouwd is.
Draagkracht stiefouder
3.23.
De draagkracht van de stiefouder berekent de rechtbank op € 947,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.24.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de stiefouder. Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de belastingaangifte 2020, waarin een inkomen van € 59.071,- bruto per jaar staat genoemd. De rechtbank heeft berekend dat dit voor de stiefouder € 3.326,- netto per maand is. Die berekening is in de bijlage van deze beschikking opgenomen.
3.25.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van 3.326 =) € 998,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag voor overige vaste lasten van € 975,- per maand. Van het netto besteedbaar inkomen van de stiefouder blijft dan een bedrag van (3.326 -/- 975 -/- 998 =) € 1.353,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 947,- per maand. De overige 30% mag de stiefouder vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
De verdeling van de kosten
3.26.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt ook wel de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
Verdeling zolang de man getrouwd is met stiefouder
3.27.
Zoals hiervoor is berekend, heeft de man een draagkracht van € 1.054,- per maand, de vrouw een draagkracht van € 117,- per maand en de stiefouder van € 947,- per maand. Samen hebben ze dus een draagkracht van € 2.118,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van kinderen te betalen, want die zijn € 1.119,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (1054 / 2118 x 1119 =) € 557,- per maand moet dragen. De vrouw moet een deel van (117 / 2118 x 1119 =) € 62,- per maand dragen. De stiefouder met een deel van (947 / 2118 x 1119 =) € 500,- per maand dragen.
Verdeling als de man niet meer getrouwd is
3.28.
Zoals hiervoor is berekend, heeft de man een draagkracht van € 1.054,- per maand en de vrouw een draagkracht van € 117,- per maand. Ook dit is voldoende voor alle kosten de kinderen € 1.119,-. De draagkracht van ouders is € 1.171,-. Dit betekent dat de man een deel van (1054 / 1171 x 1119) = € 1.007,- per maand moet dragen. De vrouw moet een deel van (117 / 1171 x 1119 = ) € 112,- per maand dragen.
De zorgkorting
3.29.
Tot slot krijgt normaal gesproken de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op die alimentatie, omdat die ouder al een deel van de kosten betaalt op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
3.30.
Ouders hebben een co-ouderschapsregeling, de kinderen verblijven gemiddeld 3,5 dag per week bij de man en de stiefouder. Volgens de Expertgroep Alimentatie past daarbij een zorgkorting van 35% van de behoefte, dus € 392,- per maand.
Periode dat de man getrouwd is met stiefouder
3.31.
De rechtbank gaat ervanuit dat de man en de stiefouder gezamenlijk voorzien in de kosten van de kinderen. Daarom telt zij het aandeel van de man van € 557,- op bij dat van de stiefouder van € 500,- om vast te stellen welke onderhoudsbijdrage er betaald moet worden. Van deze bijdrage moet dan de zorgkorting worden afgehaald. Dat betekent dat de man en de stiefouder een bedrag van (1.057 -/- 392 =) € 662,-, zijnde € 332,50 per kind per maand moeten betalen.
Periode dat de man niet getrouwd is
3.32.
Vanaf het moment dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijk stand is de stiefouder niet meer onderhoudsplichtig jegens de kinderen. De man heeft dan alleen recht op de zorgkorting van € 392,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (1007 -/- 392=) € 615,-, zijnde € 307,50 per kind per maand moet betalen.
Kinderopvang
3.33.
De zorgkorting is bedoeld om de kosten te dekken voor als de kinderen bij de man verblijven. De man heeft daarnaast nog € 186,35 aan kosten voor de kinderopvang. Daarmee voorziet de man al voor een deel in de behoefte van de kinderen. Dit valt onder de verblijfsoverstijgende kosten. Reden waarom de rechtbank in dit geval aanleiding ziet om de bijdrage nog te corrigeren met dit bedrag.
3.34.
Voor de periode dat de man getrouwd is komt dit neer op € 332,50 - € 93,- = € 239,50 per kind per maand.
Voor de periode dat hij niet getrouwd is komt dit neer op € 307,50 - € 93,- = € 214,50 per kind per maand.
Verrekening van de kosten voor kleding.
3.35.
De rechtbank ziet geen gronden om aanvullend nog rekening te houden met de kosten die de man maakt voor het kopen van kleding van de kinderen. In het geval van een co-ouderschap is het gebruikelijk dat beide ouders kleding voor de kinderen kopen. Dit kan ook gezien de hoogte van de zorgkorting. Aanvullend overweegt de rechtbank dat er tussen ouders geen overeenstemming bestaat over het kopen van kleding door de man voor de kinderen. Het is dus geen financiële verplichting waar ouders afspraken over hebben gemaakt. Het is de keuze van de man om (merk)kleding voor de kinderen te kopen. Deze kosten kunnen niet worden verrekend met de te betalen onderhoudsbijdrage.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
3.36.
De rechtbank zal beslissen dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.37.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
De proceskosten
3.38.
De rechtbank zal beslissen dat ouders allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 28 oktober 2016 en de beschikking van de rechtbank van 4 november 2016 (zaaknummer C/16/426343 / FL RK 16-2222), en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 8 december 2020:
- zolang de man getrouwd is met stiefouder € 239,50 per kind per maand bedraagt;
- met ingang van de maand, volgend op de maand dat de man niet meer getrouwd is met stiefouder, € 214,50 per kind per maand;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat ouders allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken van ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van (kinder)rechter mr. L.P. de Haas, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. van Meurs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek