ECLI:NL:RBMNE:2021:323

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
515035 / HA RK 20-333
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2021 het wrakingsverzoek van verzoekster B.V. ongegrond verklaard. Het verzoek was gericht tegen mr. J.M. van Wegen, de behandelend kantonrechter in een civiele procedure waarin verzoekster een dwangbevel van het pensioenfonds aanvecht. Verzoekster stelde dat de rechter haar niet de gelegenheid had geboden om haar standpunt mondeling toe te lichten, wat volgens haar in strijd was met artikel 87 lid 8 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de mondelinge behandeling in het nog te wijzen vonnis te laten beslissen, een procesbeslissing is en niet onbegrijpelijk. De wrakingskamer kon ook geen nieuwe wrakingsgronden in overweging nemen, omdat deze te laat waren ingediend. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 515035 / HA RK 20-333
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
2 februari 2021op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
(verder te noemen: verzoekster),
gemachtigde: H.M. van Vliet.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 29 december 2020,
- de schriftelijke reactie van de rechter tegen wie het verzoek tot wraking gericht is,
- de schriftelijke reactie van de belanghebbende Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de detailhandel (hierna het pensioenfonds)
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 19 januari 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen bij haar gemachtigde. De rechter is met schriftelijk bericht niet verschenen. Het pensioenfonds heeft meegedeeld dat zij niet aanwezig zal zijn.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.M. van Wegen, behandelend kantonrechter (hierna: de rechter) in de procedure met zaaknummer 8663855\ MC EXPL 20-5000. In de hoofdprocedure vordert verzoekster dat de rechter het dwangbevel vernietigt waarmee het pensioenfonds premies invordert die volgens het pensioenfonds achterstallig zijn. Naar aanleiding van een verzoek van verzoekster om haar standpunt mondeling uiteen te mogen zetten heeft de rechter bij brief van 18 december 2020 geantwoord:
“(…)
De zaak staat voor vonnis en blijft ook voor vonnis staan. In het vonnis zal worden beslist of er nog een mondelinge behandeling komt. In dat laatste geval zal er een tussenvonnis worden gewezen. Als de kantonrechter van een mondelinge behandeling afziet, zal er in principe een eindvonnis worden gewezen.
(…)”
2.2.
Verzoekster heeft in het wrakingsverzoek aangevoerd dat de rechter heeft geweigerd haar in de gelegenheid te stellen haar standpunt mondeling toe te lichten. Zij leidt dit af uit de brief van 18 december 2020. Volgens verzoekster blijkt uit het antwoord van de rechter dat zij van oordeel is dat zij het verzoek van een partij om de zaak mondeling te behandeling kan weigeren. Dit is in strijd met de wet (artikel 87 lid 8 Rv) waarin is bepaald dat de rechter een mondelinge behandeling moet toestaan als een van de partijen daarom vraagt. Het antwoord van de rechter is volgens verzoekster zo onbegrijpelijk dat zij daarmee blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Bovendien heeft de rechter niet gereageerd op een brief van verzoekster van 21 december 2020, waarin verzoekster haar verzoek om een mondelinge behandeling te houden nader toelicht.
2.3.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft naar voren gebracht dat verzoekster het antwoord in de brief van 11 december 2020 heeft opgevat als “er komt mogelijk geen mondelinge behandeling”. Volgens de rechter is dit een te voorbarige conclusie, omdat in het nog te wijzen vonnis een beslissing op het verzoek zal worden genomen waarbij artikel 87 Rv in acht zal worden genomen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster, naast wat zij in haar schriftelijke wrakingsverzoek naar voren heeft gebracht, als nieuwe wrakingsgrond dan wel als nieuw argument genoemd dat kantonrechters van de rechtbank Midden-Nederland bij de inhoudelijke beoordeling van soortgelijke zaken tussen verzoekster en het pensioenfonds reeds twee maal een onjuiste inhoudelijke beoordeling hebben gemaakt. De wrakingskamer kan dit niet in haar beoordeling betrekken. De wet schrijft in artikel 37 lid 3 Rv voor, dat alle feiten en omstandigheden waarop het verzoek tot wraking is gebaseerd tegelijk moeten worden voorgedragen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het wrakingsverzoek aan verzoekster bekend zijn geworden. De door verzoekster genoemde beslissingen waren haar al voor indiening van het wrakingsverzoek bekend. Zij heeft voornoemde aanvulling dus te laat gedaan.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoekster is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
3.5.
Uit de brief van 18 december 2020 blijkt dat de rechter nog niet op het verzoek van verzoekster heeft beslist. Zij heeft het verzoek niet toegewezen, maar zij heeft het ook niet afgewezen. Zij heeft enkel meegedeeld dat zij bij het nog te wijzen vonnis zal beslissen of er een mondelinge behandeling zal worden gehouden. De beslissing om bij vonnis te zullen gaan beslissen om al of niet een mondelinge behandeling te bepalen is een procesbeslissing. Procesbeslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. Alleen als een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk is dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat deze beslissing alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid tegenover verzoekster, of dat haar vrees voor vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dat tot een ander oordeel leiden. Het is de keuze van de rechter geweest om de beslissing over de vraag of er een mondelinge behandeling zal plaatsvinden te nemen in het nog te wijzen vonnis. Deze keuze is niet onbegrijpelijk. Ook als het juist zou zijn, zoals verzoekster stelt, dat de rechter geen andere beslissing kan nemen dan haar verzoek om een mondelinge behandeling toe te wijzen, is dit geen reden om het wrakingsverzoek gegrond te verklaren. De rechter kan immers alsnog een mondelinge behandeling gelasten. Dat de mogelijkheid open blijft dat de rechter zal beslissen dat geen mondelinge behandeling plaatsvindt en eindvonnis wijst is onvoldoende om de beslissing die vermeld is in de brief van 11 december 2020 als vrucht van vooringenomenheid van de rechter te beschouwen.
3.6.
Het enkele feit dat de rechter niet binnen de door verzoekster gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van 21 december 2020, is evenmin een reden om vooringenomenheid aan te nemen. Zéker niet waar de rechter enkele dagen tevoren heeft duidelijk gemaakt dat zij in het vonnis zal beslissen over het verzoek om een mondelinge behandeling.
3.7.
Het beroep van verzoekster op de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Gelderland van 14 april 2014 ( ECLI:NL:RBGEL:2016:4446), waarin zij een verzoek tot wraking gegrond verklaart, gaat niet op. In die zaak ging het om schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Daarvan is in het geval van verzoekster geen sprake. Na de conclusie van antwoord van het pensioenfonds hebben beide partijen de gelegenheid gekregen schriftelijk op elkaars standpunten te reageren. Pas daarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen. Het eventueel niet houden van een mondelinge behandeling op verzoek van één der partijen levert geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor op.
3.8.
De conclusie is dat de door verzoekster genoemde gronden geen reden vormen om te oordelen dat de rechter vooringenomen is ten opzichte van verzoekster of dat zij de schijn daarvan heeft gewekt. Het verzoek moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking gericht is, andere betrokken partijen, alsmede aan de betrokken teamvoorzitter van de afdeling civielrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 8663855\ MC EXPL 20-5000 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. D.J. van Maanen en mr. R.C. Stijnen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.