ECLI:NL:RBMNE:2021:3226

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
19/4697
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar inzake belastingaanslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 23 oktober 2020. Opposante had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die op 5 september 2019 haar bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was. Opposante ging in verzet tegen deze beslissing, met de stelling dat haar bezwaarschrift ook een verzoek om ambtshalve vermindering van belasting inhield. Tijdens de zitting op 22 juni 2021 was opposante aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar niet verscheen.

De rechtbank overwoog dat er op basis van artikel 26 van de Algemene wet rijksbelastingen (Awr) geen bezwaar of beroep openstaat tegen de ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak van 23 oktober 2020 in stand blijft, omdat de argumenten van opposante niet opgingen. De rechtbank merkte op dat de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam waar opposante naar verwees, niet vergelijkbaar was met de onderhavige zaak. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, wat betekent dat de eerdere beslissing van de rechtbank blijft staan. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4697-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2021 op het verzet van

[opposante] , te [vestigingsplaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. A. Danopoulos).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (de heffingsambtenaar) van 5 september 2019.
In de uitspraak van 23 oktober 2020 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard voor zover dat gericht is tegen de beslissing van de heffingsambtenaar om opposante
niet-ontvankelijk te verklaren in haar bezwaar. De rechtbank heeft alsnog de reden voor het te laat indienen van het bezwaarschrift opgevraagd bij opposante en vervolgens bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. De rechtbank heeft het beroep voor zover dat is gericht tegen de ambtshalve vermindering niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021. Opposante is verschenen, samen met haar gemachtigde. De heffingsambtenaar is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank had geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, daarom heeft zij de uitspraak van 23 oktober 2020 gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2020 niet juist was.
3.1
Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2020 niet juist voor zover het beroep dat zich richt tegen ambtshalve vermindering, niet-ontvankelijk is verklaard. In rechtsoverweging 13 van de uitspraak komt de rechtbank tot de conclusie dat ‘niets wijst op een verzoek om op de aanslagen terug te komen’. Dit terwijl opposante expliciet heeft verzocht om de voornoemde aanslagen in te trekken en nieuwe aanslagen op te leggen. Opposante stelt daarom dat het bezwaarschrift van 6 juni 2019 tevens een verzoek is om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 65 Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in combinatie met artikel 231 van de Gemeentewet en in combinatie met artikel 23 Besluit Fiscaal Bestuursrecht (het Besluit). In artikel 23, lid 7 sub b, van het Besluit is vermeld dat vermindering of teruggaaf van belasting op verzoek kan worden verleend. Volgens de toelichting op het Besluit, door opposante geraadpleegd via Navigator, moet een verzoek een duidelijke omschrijving van de casus bevatten, waarover een standpunt wordt gevraagd, inclusief alle relevante feiten en omstandigheden en, indien betrekking hebbend op de toepassing van het recht, een helder standpunt of een heldere zienswijze of conclusie bevatten over de fiscale consequenties van de voorgelegde casus. Gelet op deze definitiebepaling volgt dat er een dergelijk verzoek is gedaan in het bezwaarschrift, aldus opposant. Verder volgt uit artikel 23, lid 7, sub c van het Besluit dat een bezwaarschrift dat wegens termijnoverschrijding of andere redenen van formele aard niet-ontvankelijk is, als een verzoek om ambtshalve verminderen of teruggeven van belasting behandeld moet worden. Volgens opposante is het gevolg hiervan dat het bezwaarschrift (mede) opgevat moet worden als een verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 65 Awr in combinatie met artikel 23, lid 7 sub c, van het Besluit. Opposante verwijst naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:972), waaruit blijkt dat de heffingsambtenaar op het verzoek moet beschikken.
3.2
Bovendien is de driejaarstermijn niet verstreken, op grond waarvan het verzoek tot ambtshalve vermindering dan ook niet kan worden afgewezen. In de beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve vermindering van belastingen is onder meer bepaald dat de heffingsambtenaar de vermindering niet verleent indien ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift, of als het bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de driejaarstermijn is verstreken. In artikel 3:40 van de Awb is namelijk bepaald dat een besluit pas in werking treedt nadat dat besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt of verzonden. Opposante is van mening dat het tijdstip van de bekendmaking van de aanslag voor het inwerkingstreden van de aanslag van belang is, en dan pas de bezwaartermijn aanvangt. Dit was op 31 mei 2017. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 18 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:930) volgt dat voor het antwoord op de vraag of de aanslag binnen de termijn van artikel 1, derde lid, van de Awr is opgelegd, de datum van bekendmaking beslissend is.
4. De rechtbank is het niet eens met opposant. Anders dan rechtsoverweging 13 van de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2020 wellicht doet vermoeden, staat op grond van artikel 26 van de Awr geen bezwaar of beroep open tegen deze ambtshalve beslissing van verweerder en dus ook niet tegen een weigering om tot ambtshalve vermindering over te gaan. Dit zou ook niet anders zijn wanneer het bezwaarschrift van opposant tevens als een verzoek om herziening zou zijn aangemerkt. Verder merkt de rechtbank op dat de uitspraak van 14 maart 2019 van het Gerechtshof Amsterdam waarnaar opposant verwijst een andere soort zaak betreft. Daar ging het namelijk om een beslissing op een verzoek tot amtshalve vermindering van een aanslag inkomstenbelasting, waarop op grond van artikel 9.6, lid 3, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een voor bezwaar vatbare beslissing moet worden genomen. Op de aanslag(en) waarvan in de onderhavige zaak vermindering is verzocht is geen vergelijkbare bepaling van toepassing.
5. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2020 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.