ECLI:NL:RBMNE:2021:3226
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar inzake belastingaanslagen
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 23 oktober 2020. Opposante had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die op 5 september 2019 haar bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was. Opposante ging in verzet tegen deze beslissing, met de stelling dat haar bezwaarschrift ook een verzoek om ambtshalve vermindering van belasting inhield. Tijdens de zitting op 22 juni 2021 was opposante aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar niet verscheen.
De rechtbank overwoog dat er op basis van artikel 26 van de Algemene wet rijksbelastingen (Awr) geen bezwaar of beroep openstaat tegen de ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak van 23 oktober 2020 in stand blijft, omdat de argumenten van opposante niet opgingen. De rechtbank merkte op dat de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam waar opposante naar verwees, niet vergelijkbaar was met de onderhavige zaak. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, wat betekent dat de eerdere beslissing van de rechtbank blijft staan. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.