ECLI:NL:RBMNE:2021:3223

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
21/200
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan belanghebbendheid in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 6 juli 2021, is het beroep van eiser, een natuurlijk persoon, tegen een aanslag gericht aan zijn bedrijf niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had op 8 januari 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, dat op 7 december 2020 was genomen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de uitspraak op bezwaar slechts indirect zijn belangen raakt. De rechtbank baseert dit oordeel op artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat een belanghebbende degene is wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In dit geval was de uitspraak op bezwaar gericht aan het bedrijf van eiser en niet aan hem persoonlijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn beroep niet heeft bedoeld om als vertegenwoordiger van zijn bedrijf op te treden, maar als natuurlijk persoon. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een rechtstreeks betrokken belang van eiser bij het besluit. De rechtbank heeft daarom besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. Het beroepschrift voldeed niet aan de wettelijke eisen, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kon behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk op basis van artikel 8:54 van de Awb en er was geen sprake van een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/200

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht,verweerder,
(gemachtigde: P.E. Boersma).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend op 8 januari 202 tegen het besluit van verweerder van 7 december 2020.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Het beroepschrift voldoet niet aan de wettelijke eisen, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State brengt het vereiste van een rechtstreeks belang mee dat in beginsel geen belanghebbendheid wordt aangenomen als sprake is van een afgeleid belang [1] . Er is sprake van een afgeleid belang in de situatie waarin het besluit de betrokken belangen slechts indirect raakt, bijvoorbeeld via een contractuele relatie.
3. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar van 7 december 2020 eiser slechts indirect via zijn bedrijf raakt. Het is immers niet eiser, maar [bedrijf] aan wie de uitspraak op bezwaar is gericht. Van een ander rechtstreeks betrokken belang van eiser bij het besluit is de rechtbank niet gebleken. Eiser is daarom geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
4. Verder is uit de schriftelijke telefoonnotities van de rechtbank gebleken dat eiser op
29 januari 2021 contact heeft opgenomen met de rechtbank en heeft aangegeven dat de auto waarover hij naheffingsaanslag dient te betalen op zijn bedrijfsnaam staat, maar dat hij beroep aantekent namens zichzelf als natuurlijk persoon (privé). De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser ook niet heeft bedoeld om als vertegenwoordiger namens de rechtspersoon [bedrijf] in beroep te komen waardoor hierover geen twijfel zal ontstaan.
5. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 van de Awb). Het beroep zal daarom niet inhoudelijk worden behandeld.
6. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 december 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB9966, en de uitspraak van 10 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI7224.